In Geweten – over Israël en Palestina reflecteert Joodse schrijver Maurits de Bruijn als zoon en kleinzoon van Holocaustslachtoffers op de massaslachting in Gaza. Hij wil niet langer dat de moord op zijn grootouders en hun twee dochters wordt gebruikt voor het vergoelijken van de genocide. In het eerste deel uit zijn boek, waar OneWorld een voorpublicatie uit mag delen, vertelt hij hoe de dodenherdenking op 4 mei een van de belangrijkste momenten uit zijn jeugd was. Hoe zijn moeder, die als baby als enige uit haar gezin aan de Holocaust is ontkomen, de rituelen bij de herdenking zorgvuldig voorbereidt. En hoe de bezwering ‘nooit meer’ inmiddels onwaar is gebleken.
De voorpublicatie begint na het kader.
Dit is een voorpublicatie uit Geweten – over Israël en Palestina van Maurits de Bruijn. Het boek verschijnt op 2 mei bij uitgeverij Das Mag.
Maurits de Bruijn (1984) is schrijver en redacteur bij kunsttijdschrift Mister Motley. Eerder schreef hij het non-fictieboek Ook mijn Holocaust (2020) en de roman Man maakt stuk (2024). Zijn opiniestukken verschijnen regelmatig in NRC en de Volkskrant.
Het staat me tegen het voorgaande op te schrijven. Omdat ik al zo vaak van deze geschiedenis heb getuigd en vanwege de voile van plichtmatigheid die over mensen neerdaalt zodra ik over de Holocaust begin. Die voile komt voor al het andere: voor eventuele woede, daadwerkelijke empathie, of welke oprechte emotie dan ook.
Het kost me moeite dit verhaal weer op te dissen, omdat ik signaleer dat we wel degelijk lering uit de Tweede Wereldoorlog trekken maar de conclusies waar we op uitkomen niet de juiste zijn.
Ook word ik alsmaar huiveriger om mezelf in het debat te mengen in deze rol: als de zoon en kleinzoon van Holocaustslachtoffers. Omdat het een shtick dreigt te worden, een truc. Omdat het me klemzet. Omdat ik daarmee net zo goed de Holocaust instrumentaliseer, voor mijn eigen karretje span.
Deel dit
Onze belangen vallen niet samen met die van de Israëlische staat
Toch stof ik het verhaal af, omdat de moord op mijn grootouders en hun twee dochters wordt gebruikt om de massaslachting in Gaza te vergoelijken. Daarmee wordt hun nalatenschap verkwanseld, en voor precies die erfenis voel ik me verantwoordelijk. De bescherming die ‘nooit meer’ zou bieden geldt volgens Netanyahu en eerdere Israëlische premiers uit- sluitend voor Joden, niet voor Palestijnen. Daar moet ik iets tegen inbrengen.
Ik spreek me uit omdat de meeste Joodse stemmen en vrijwel alle vertegenwoordigers van Joodse instanties, instellingen, synagoges en scholen die zich in het debat mengen het beleid van de Israëlische regering rechtvaardigen. Ik wil laten zien dat wij Joden meerstemmig zijn, dat onze belangen niet samenvallen met de belangen van de Israëlische staat.
Ik doe dit omdat zoveel Joden me berichten sturen van eenzelfde strekking: ze zijn het hartgrondig met me eens, ook zij hebben zich losgeweekt van de zionistische nachtmerrie en blinde loyaliteit aan Israël, maar ze kunnen het zich niet permitteren zich uit te spreken. Ze zouden simpelweg te veel verliezen.
Ik meng me in dit debat omdat mijn regering, onze regering, medeplichtig is aan de oorlogsmisdaden van het IDF, door Israël kort na 7 oktober 2023 complete ruggensteun te geven; een vrijbrief om zijn geweldmachine los te laten op Gaza. Door de propagandistische taal van Israëlische regeringsleiders een-op-een over te nemen en ongefilterd over ons uit te storten. Door de maatregelen die het Internationaal Gerechtshof aan Israël oplegde om genocide te voorkomen niet om te zetten in sancties. Door zich bij de VN tot twee keer toe te onthouden van stemmen over een staakt-het-vuren. Door sinds 7 oktober voor bijna een miljard euro aan Israëlische wapens aan te kopen. Door onderdelen te leveren voor de F-35 gevechtsvliegtuigen die bommen op Gaza loslaten en zodra een rechter dit verbiedt tegen die uitspraak in cassatie te gaan.
Deel dit
Er heerst honger naar duiding, naar informatie, naar verhalen over Palestina, het zionisme
Ik schrijf en post en bestijg de barricades omdat er onder niet-Joodse, niet-Palestijnse Nederlanders sinds 7 oktober – eindelijk! – een honger heerst naar duiding, naar informatie, naar verhalen over Palestina, het zionisme, het lot van de Palestijnen, naar het uitpluizen van deze grove, slepende onrechtvaardigheden, naar het ombuigen van het heersende narratief.
Ik waag me in dit gesprek omdat ik hoop dat er een manier overblijft om dit verband bloot te leggen zonder slachtoffers te schofferen, zonder dit verhaal te misbruiken, maar het in een vorm te gieten die rechtvaardig is, en echt.
In de nabijheid van dat monument zoog ik de oorlog in me op zoals de buurvrouw de sigarettenrook van mijn moeder inhaleerde. Daarmee leerde ik dat er een werkelijkheid denkbaar was waarin ik als Joodse jongen was opgegroeid en niet was ondergedompeld in het gereformeerde geloof waarin mijn moeder en vader waren gedipt. Ik leerde dat Joods zijn iets is wat zich in je nestelt, van moeder op kind wordt overgedragen en vervolgens in je natrilt. Of het je nu wilt of niet.
Als kind was ik gevoelig voor grote verhalen, voor tragiek en dagdromen. Die voorliefdes vonden al vroeg in mijn leven een onderwerp: Israël. Toen ik twaalf was bereikte die obsessie een hoogtepunt en reisden mijn vader en ik af naar het Beloofde Land. Net als op 4 mei was het mijn vader die me vergezelde en bleef mijn moeder thuis, in het veilige dorp dat Maasland heet.
Tijdens die reis werd ik verliefd, zouden we kunnen zeggen. Op het landschap, de hummus, de kleur van de stenen waaruit de huizen waren opgetrokken, het historisch erfgoed dat over ons werd uitgestort terwijl we op ruïneske plekken stonden, de geheimzinnige klanken van het Ivriet, maar ik werd vooral getroffen door het feit dat Joden daar niet dood maar levend waren.
Als twintiger keerde ik terug voor een kunstproject en botvierde ik mijn liefde niet alleen op het land maar in het verlengde daarvan op Tel Aviv en in het verlengde dáárvan op een persoon. Mijn werk werd in een projectruimte vlak bij de boulevard tentoongesteld door een curator met een kleine witte hond. Alles gloeide, ík gloeide, de stad omarmde me, haar vroege lentehitte bereikte me, net als haar gulheid en zinnelijke energie die zich samenbalden in één man.
Deel dit
In mijn lesboeken was de Israëlische staat het enige logische antwoord op antisemitisme
De man in kwestie was van gemiddelde lengte, bezat een stem als een deken en had voorafgaand aan onze eerste date twee cocktails in zijn koelkast gezet die hij na mijn binnenkomst zorgvuldig op zijn salontafel zette. In bad vertelde hij me over zijn weigering zich bij het leger te voegen, terwijl we ons afdroogden begon hij over de bezetting, op zijn balkon waar zomaar lavendel groeide hoorde ik een diametraal andere geschiedenis dan me op de basis- en middelbare school was voorgeschoteld. In mijn lesboeken vormde de Israëlische staat het enige logische antwoord op het antisemitisme van de late negentiende en vroege twintigste eeuw én op de Holocaust. Ook werd me geleerd dat die Israëlische staat het eenduidige gevolg was van de historische band die de Joden met dit stuk land hebben. Het woord Palestijnen was niet eens opgedoken in die geschiedenis. Laat staan Palestina.
Weer in Nederland bleek de liefde voor het land en voor de man van gemiddelde lengte in mij genesteld. Maar dat brokje kennis over de Palestijnen gloeide ook in mijn gedachten.
Ik dook in de mogelijkheden om gebruik te maken van mijn recht op terugkeer en bleek mijn identiteit te kunnen verzilveren voor Israëlisch staatsburgerschap door het Joodse trouwboekje van mijn grootouders als bewijs te leveren. Ik zou het zo weten te vinden, in het witgrijze nachtkastje van mijn moeder. Die stap zou me niet alleen van een paspoort verzekeren, het was een volledig pakket, met woonruimte, een uitkering, een taalcursus.
Terwijl ik meer over dat pakket leerde, over het gespreide bed waarin ik mocht landen, kwam ik ook meer te weten over 1948. Het jaartal dat ik kende als het moment waarop de Israëlische staat werd uitgeroepen bleken de Palestijnen te herdenken als de Nakba, het jaar waarin zoveel van hen werden verdreven.
Die zachte landing die ik, een Nederlandse Jood, in Israël zou krijgen, staat in wrang contrast met de beperkte en alsmaar slinkende nationale, politieke en mensenrechten van Palestijnen die onder de Israëlische bezetting leven. Ik zag in dat mijn oversteek een voortzetting zou zijn van een slepende geschiedenis waarin steeds meer Joden zich op dat stuk land vestigden en steeds meer Palestijnen werden uitgeband. Dat besef maakte dat ik de oversteek weigerde te maken, in Nederland zou blijven, en er een blikwisseling plaatsvond.
Israël vormde niet langer een belofte, laat staan een utopie.
Ik belde de man van gemiddelde lengte op om hem over mijn besluit te vertellen. Hij wilde videobellen zodat hij me de gepixelde bomen en de gepixelde Bauhausarchitectuur kon laten zien – zijn gepixelde ogen. Hij begreep me. En dat niet alleen, hij had zelf ook een plan. Amerika zou het worden, een prestigieuze kunstmaster.
In dat besluit klonk zijn eigen weigering door, zijn weerzin tegen het land waarin hij was geboren. En op dat moment realiseerde ik me dat Israël niet alleen Palestijnen verjaagt, maar evengoed alle redelijke, gematigde, standvastige tegenstemmen.
Verder lezen?
Rechtvaardige journalistiek verdient een rechtvaardige prijs.
Maak jij OneWorld mogelijk?
Word abonnee
- Digitaal + magazine — € 8,00 / maand
- Alleen digitaal — € 6,00 / maand