Beeld: Nepanto
Essay

‘Mama is (on)gelukkig’: opvoeden als je bipolair bent

Kinderboekenschrijver Aefke ten Hagen (47) is bipolair. En moeder van twee kleine kinderen. Wat zegt ze wel en juist niet tegen hen over haar psychische kwetsbaarheid? ‘We houden het simpel: mama is soms heel blij, soms heel verdrietig.’

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee
Mijn vader had een bipolaire stoornis. Als hij een tikkeltje manisch was, vonden mijn broers, zussen en ik dat best grappig. Dan stond hij in de ochtend al om zes uur op de ladder om het huis te schilderen. Hij was creatief, maakte muurschilderingen met ons en bracht me de liefde voor literatuur bij. Zijn koopziekte was al iets minder grappig. Hij had een verzameldrang van een onvoorstelbare grootte; gummen, papier – met lijntjes, blokjes of blanco–, nietmachines en perforatoren.

Als hij ver heen was, had hij hallucinaties en waanideeën. Hij at en dronk niet en leefde van zijn psychosen. Hij kon ongecontroleerd boos zijn. Op andere momenten kon hij niets en lag hij dagen in bed. Mijn moeder redde wat er te redden viel. Niemand mocht weten dat mijn vader af en toe zijn hele medicijnkast leegat. Wat zouden de buren wel niet denken op de momenten dat hij met de ambulance werd afgevoerd? Dus zeiden we dat mijn vader een hartaanval had gehad. Mijn ouders hadden een eigen makelaarskantoor en vreesden voor het stigma.

Een huisarts had mijn bipolaire vader geadviseerd niet aan kinderen te beginnen

De kans dat je een psychische kwetsbaarheid doorgeeft aan je kinderen, is aanzienlijk. Dat blijkt. Een huisarts had mijn vader de tip gegeven niet aan kinderen te beginnen: “Dat is te zwaar voor u en bovendien kunt u uw stoornis aan hen doorgeven.” Dat was tegen het zere been van mijn vader; hij kreeg er samen met mijn moeder vijf. Ik ben de derde in de kinderrij. Toen mijn oudste broer kinderen kreeg en mijn jongere zus zwanger raakte, was ik ontroerd, maar ik piekerde er niet over om zelf moeder te worden. Ik had mijn handen vol aan mijn manische en depressieve periodes.

Op mijn veertiende waren de artsen het al roerend met elkaar eens: Aefke is ook bipolair. Mijn vader wilde zijn kind alleen geen etiket opplakken. Hoezeer ik de angst van mijn vader begrijp, achteraf is dat jammer. Het duurde tot mijn dertigste tot ik de diagnose kreeg. De juiste behandeling en medicatie tijdens mijn jonge jaren hadden mijn omgeving en mezelf veel leed kunnen besparen.

Essay gaat verder onder de illustratie.

Beeld: Nepanto
Regelmatig deed ik in mijn manieën onrealistisch grote uitgaven. Ooit kocht ik een cabriolet, lekker rijden met open dak. Wat dat financieel betekende kon me oprecht niet boeien. Op mijn werk zei ik overal ‘ja’ tegen, alles leek me leuk. Ik bruiste van de energie, ging stappen tot ’s ochtends vroeg en was dan nog steeds niet moe. Naast die manische episodes waren er ook momenten dat ik mijn bed niet uit kon komen. Door mijn wanen was ik ervan overtuigd dat ik door de politie opgehaald zou worden.

Vijf bolletjes ijs

Rond mijn dertigste begon het toch te kriebelen; ik wilde het liefst drie kinderen. De wens oversteeg de angst dat ze ook bipolair zouden zijn. Mocht dat zo zijn, dan zouden mijn man en ik de signalen vroeg oppikken. En we zouden het allemaal beter en anders doen: meer openheid, minder ongecontroleerde boosheid zoals bij mijn vader. Eigenlijk was ik continu bezig mijn diepste verlangen te verantwoorden. Mijn man wilde het avontuur met mij aangaan; hij accepteert me zoals ik ben.

Mijn kinderwens oversteeg de angst dat ze ook bipolair zouden zijn

Ik bouwde in overleg met de arts de medicatie af die ik niet mocht gebruiken bij het zwanger worden en slikte alvast foliumzuur. De tijd verstreek. Jaloers keek ik naar de dikke buiken van vriendinnen en collega’s. Niet dat ik het hen niet gunde, maar ik wilde ook met zo’n buik pronken. Langzaam liet ik de hoop varen dat ik moeder zou worden. Van sommige mensen kreeg ik steun, anderen konden überhaupt niet begrijpen dat ik kinderen wilde.

Ze vuurden vooroordelen op me af die doordrenkt waren van het stigma dat bij psychische kwetsbaarheden komt kijken. Hoe kon ik met mijn zieke genen een kind opvoeden? Mijn man zou er continu alleen voor staan. Kinderen opvoeden leek me ook een hele opgave, maar ik voelde dat ik het kon. Zulke vooroordelen, maar ook de goedbedoelde adviezen kunnen eindeloos kwetsen.

Op weg richting een manische periode ben ik heel extravert, dat kan zorgen voor hilarische momenten

“Je kunt beter stoppen met werken”, zeiden mensen. Ik heb een psychische kwetsbaarheid, maar dat betekent niet dat ik niets kan. Of: “Heb je die medicijnen wel echt nodig? Je kunt het toch beter op eigen kracht doen?” Het is geen dipje, het is een ziekte. Vaak reageer ik niet eens meer op zulke opmerkingen.

We hebben jaren op ze moeten wachten, maar uiteindelijk zijn onze zoons geboren. Van tevoren hadden we plannen gemaakt voor als het met mij niet goed zou gaan; een postnatale depressie is niet ongebruikelijk voor iemand zoals ik. Maar dat gebeurde niet. Het feit dat ik geen borstvoeding mocht geven vanwege de medicatie die ik nog wel slikte was jammer, maar ik was dolblij met de kleine kereltjes.

Essay gaat verder onder de illustratie.

Beeld: Nepanto
Een standaardgezin zijn we niet, maar mijn stoornis kent ook positieve kanten. Op weg richting een manische periode ben ik heel extravert, dat kan zorgen voor hilarische momenten. We verkleden ons en gaan met gekke pruiken op de tuin in, in de ijssalon mogen de jongens van mij vijf bolletjes uitkiezen. Aan de andere kant ben ik dan ook heel vergeetachtig, wat voor vervelende taferelen kan zorgen. Zo kan ik op het ene moment mijn zoon beloven een kaartspelletje te doen en even later de was staan strijken, de afspraak compleet vergeten. Dat is behoorlijk irritant en maakt mij als ouder onbetrouwbaar.

Ik ben ook voortdurend alles kwijt. Mijn kinderen zoeken regelmatig in alle hoeken en gaten waar mama nu weer haar portemonnee heeft gelaten. Ze zouden daar eigenlijk niet mee bezig moeten zijn, maar ik geloof niet dat het een trauma oplevert. Als ik doorsla naar een serieuze manie is dat voor de mensen in mijn omgeving een crime; ik maak ze letterlijk moe met mijn tomeloze energie. Voor mij is een beetje hyper zijn wel fijn, ik voel me dan onvoorspelbaar gelukkig.

Depressies kunnen maanden duren, dan kom ik mijn bed niet meer uit

De depressies zijn het zwaarst. Langzaamaan heb ik nergens meer zin in en uiteindelijk kom ik mijn bed niet meer uit. Sinds de kinderen er zijn, heb ik drie keer zo’n periode gehad. Dat kan normaal een paar maanden duren, met behulp van medicatie gelukkig minder lang. In die periodes trekken de kinderen erg naar hun vader. Als ik weer meer energie krijg, dan lees ik een boekje voor en doe ik eens mee met een spelletje. Daar moeten de jongens dan wel aan wennen. “Ben je nog ziek?” vragen ze. “Een beetje”, zeg ik dan, “maar het gaat beter.” Na een paar boekjes zijn ze weer wat meer aan me gewend.

Geen schaamte

Mijn man en ik willen open zijn naar hen over mijn bipolaire stoornis. In de uitleg houden we het simpel: mama is soms heel blij, soms heel verdrietig. Zij kunnen daar niets aan doen. Af en toe komt de dokter langs om met mama te praten. Nu de kinderen ouder worden, vertellen we iets meer details over wat een bipolaire stoornis inhoudt. Het is een zoektocht, al doende merk je waar ze aan toe zijn. Soms zeggen ze: “Ja ja…” of raken ze afgeleid. Dan hebben ze genoeg gehoord.

Ik geef mijn kinderen mee dat ik onbegrensd van ze houd, wat er ook gebeurt

Het kinderbrein kan me eindeloos ontroeren. Eens vroeg mijn jongste zoon – toen drie jaar oud – of hij ook meeging naar het gesprek met de dokter. “Wil je ook graag iets vertellen?” vroeg ik. “Nee, maar ik vind het leuk als de dokter komt, de vorige keer mochten we hééééél lang Peppa Big kijken!” Toen hij zes was, gaf hij aan dat hij mama’s gekke buien niet zo leuk vond. Hij wilde toen wel in gesprek met ‘de dokter’.

Toen we op het punt stonden naar de afspraak met mijn Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige te gaan, was mijn oudste aan het skypen met een klasgenootje. Die vroeg waar zijn broertje heenging. “O, hij gaat mee naar de dokter van mijn moeder. Hij wil graag meer weten over de bipolaire stoornis.” Dat maakte me zo blij. Mijn jongste zoon gaf aan dat hij wilde praten, de oudste was er open over naar zijn klasgenoot. Geen schaamte. Zijn moeder is zijn moeder. Met welke fratsen dan ook.

Op sommige momenten staat mijn man er alleen voor met de jongens

Even later vroeg mijn zesjarige mijn behandelaar het hemd van haar lijf. “Waarom helpen de medicijnen niet altijd genoeg?” En: “Waarom bleef mama een keer in bed liggen tot we het middagbroodje gingen eten?” Hoe druk ze ook was, ze ruimde drie kwartier tijd in voor hem en deed alsof hij het enige kind was dat haar nodig had op dat moment. Mijn zoon genoot van de onbeperkte aandacht van iemand in een witte jas.

Essay gaat verder onder de illustratie.

Beeld: Nepanto
Kinderen opvoeden met een bipolaire stoornis is geen sinecure. Om een manie en depressie voor te zijn is het belangrijk dat ik goed voor mezelf zorg – slapen, eten, sporten. Op sommige momenten staat mijn man er alleen voor met de jongens. Als ik de prikkels van het schoolplein niet aankan, dat stapt hij weer dapper op de fiets en gaat ze halen. Hij brengt de stabiliteit. De kinderen en ik hebben geluk met zo’n vader. Op het moment dat ik weer wat meer op deze wereld ben, is het keihard werken om mijn kinderen te laten voelen dat ik er voor ze kan zijn. Ze trekken dan veel naar papa toe. Dat doet pijn. Ik zou liever een moeder zijn die er 24 uur per dag voor ze kan zijn.

Het blijft een zoektocht. Als ik mijn medicatie verhoog, mag ik niet meer autorijden. Dat lijkt een kleinigheid, maar wie gaat er dan met de jongens naar zwemles, wie brengt ze naar vriendjes? Papa. Maar we vinden onze weg. Ik geef mijn kinderen mee dat ik onbegrensd van ze houd, wat er ook gebeurt en wat ze ook doen. Dat ik hard aan mezelf werk om depressieve en manische periodes te voorkomen. Helaas is een bipolaire stoornis niet te genezen, maar als ik de gekte in mijn hoofd enigszins onder controle kan houden en mijn gezin samen is, ben ik de gelukkigste moeder op aarde.

Dit essay verscheen in de zomer van 2022 in OneWorld Magazine.

Autistisch, ik? Daar ben ik veel te sociaal voor

Mijn brein is niet ziek, alleen anders

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Verder lezen?

Rechtvaardige journalistiek verdient een rechtvaardige prijs.
Maak jij OneWorld mogelijk?

Word abonnee

  • Digitaal + magazine  —   8,00 / maand
  • Alleen digitaal  —   6,00 / maand
Heb je een waardebon? Klik hier om je code in te vullen

Factuurgegevens

Je bestelling

Product
Aantal
Totaal
Subtotaal in winkelwagen  0,00
Besteltotaal  0,00
  •  0,00 iDit is het bedrag dat automatisch van je rekening wordt afgeschreven.

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons