Achtergrond

Maken missies ons veiliger?

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

Begin jaren ’90 stond Al Qaida nog in de kinderschoenen en verdeelden radicale groeperingen in het Midden-Oosten vooral regionale invloed. Bijna 30 jaar later en een Amerikaanse War on Terror verder, wordt de wereld geconfronteerd met een woekering van extremistische groeperingen en lijkt stabiliteit verder weg dan ooit. Wat zegt dit over het Westerse buitenlandbeleid? Alvorens de vinger op de zere plek te kunnen leggen, moeten we aandacht besteden aan een relatief onderbelichte ontwikkeling: het versmelten van binnen- en buitenlandse veiligheid.

Door onrust onder de eigen bevolking geven regeringen zichzelf steeds verdergaande bevoegdheden

Amerika en Europa hebben door destabilisering ver weg te stellen met terreuraanslagen in eigen land, de gevolgen van grootschalige migratie en onrust onder de eigen bevolking. Regeringen geven zichzelf daarom steeds verdergaande bevoegdheden, zoals dataverkeer aftappen en preventief fouilleren.

Cenginzyar soldaten op de peshmerga basis Soldaten op de Peshmerga-basis. Foto: Cengiz Yar

 

Enemy number one

Na de aanslagen op 11 september in New York besloten de Amerikanen tot militaire actie, de zogeheten War on Terror. Omdat terreur voorheen met name binnenlandse doelen nastreefde, beperkten de politieke reacties voor 9/11 zich met name tot binnen de eigen grenzen. Zo had de IRA als doel het Britse leger te verjagen uit Noord-Ierland, de ETA streefde een zelfstandige Baskische regio na. Het doel van de War on Terror was om islamitische terreurnetwerken op te rollen en de duimschroeven aan te draaien bij hun donoren en faciliterende moskeeën. President Bush noemde Al Qaida zelfs public enemy number one. Afghanistan werd binnengevallen terwijl tegelijkertijd de binnenlandse dienst NSA meer toestemming kreeg om verdachte internationale financiële transacties te volgen. Toch was dit niet de eerste keer dat Amerika de oorlog verklaarde aan een netwerk, in plaats van aan een staat. In 1971 noemde president Nixon drugs nog public enemy number one. In een poging drugsnetwerken op te rollen en, ook in dit geval, de duimschroeven aan te draaien bij medeplichtigen, kondigde hij de zogeheten War on Drugs aan. Hoewel deze ‘oorlog’ zich in eerste instantie concentreerde op een binnenlandse juridische aanpak, veranderde dit in 1982 toen vice-president Bush sr. ervoor zorgde dat de CIA, een buitenlands gericht orgaan, de Drug Enforcement Agency (DEA) kon steunen in deze strijd.

Volgens voormalig DEA-officier Michel Levine zorgde deze samensmelting van veiligheidsbelangen met de strijd tegen drugs voor contraproductief beleid. Zo werden er gedurende de jaren ’80 oogjes dichtgeknepen voor de drugshandel van de Mujihadeen in Afghanistan en de Boliviaanse cocaïnekartels. Zij waren concurrenten van de communistische tegenpartij, respectievelijk de Russen in Afghanistan en de socialistische regering in Bolivia, en dienden in het zadel te worden gehouden. Doordat de Amerikanen hun strategische belangen behartigden via drugskartels, werd hier een aanvankelijk civiel probleem (namelijk drugsnetwerken) in de militair-strategische veiligheidssfeer getrokken. Waar de War on Drugs de aanzet vormde, was de War on Terror de reden om binnenlandse en buitenlandse veiligheid definitief te vervlechten.

Cengiz yar peshmerga-strijders

Peshmerga-strijders overzien het IS-gebied vanuit hun basis op een bergtop aan de frontlinie. Foto: Cengiz Yar

Agent met granaatwerper 

Los van de mogelijkheden voor militaire inzet in het buitenland, gaf de Patriot Act in 2002 Amerikaanse autoriteiten toestemming voor zogeheten sneak and peek warrants. Een dergelijk bevel geeft de politie toestemming voor een huiszoeking zonder de terreurverdachte op de hoogte te stellen. Maar voor terreurbestrijding worden deze warrants ondertussen nauwelijks gebruikt. Volgens Amerikaanse burgerrechtenorganisaties waren in 2013 van de 11.129 rapportages slechts 51 (0,5 procent) van deze huiszoekingen op verdenking van terreur. De nieuwe bevoegdheden, politiek gelegitimeerd met angst voor buitenlandse terreur, worden vooral gebruikt in de strijd tegen drugs. Deze verregaande bevoegdheden vallen samen met de militarisering van de Amerikaanse politie. Zo is het sinds 1996 toegestaan voor het ministerie van Defensie om overbodig militair materieel te doneren aan de politiemacht. Daarmee kunnen ook kleinere politiemachten granaatwerpers en antitankwapens gebruiken.

Vijand op straat 

Er is een reden waarom binnen democratieën ambtenaren die uitgerust zijn met het geweldsmonopolie van de staat, herkenbaar zijn voor de burger. Het is noodzakelijk voor de burger te weten wie jou met een wapen mag benaderen, en wie niet. Dit onderscheidt soldaten op missie van de gemiddelde guerrilla. In de nieuwe mengvorm van Defensie en politie en hoe zij zich tegenover de burger presenteren, schuilt gevaar. Politie beschermt de straat, militairen de staat. Nu de overheid vijanden van de staat zoekt op straat, wordt de burger object van verdenking in plaats van bescherming. Met het risico dat het vijandbeeld naar binnen slaat.

Politie beschermt de straat, militairen de staat

Bovenstaande ontwikkelingen helpen ons het bredere Westerse strategische tekort van nu te doorgronden. Want hoewel het Midden-Oosten vooral kampt met een gebrekkige rechtstaat en politieapparaat, lijkt de prioriteit voor het Westen elders te liggen. De focus ligt op het jihadistisch probleem en wordt opgelost door groeperingen of individuen uit te schakelen. Beperkte tactische doelstellingen (zoals het verdrijven van de Taliban in 2002 of het afzetten van Saddam Hussein in 2003) leveren zelfs strategische problemen op. Zoals Stephan Walt opmerkte in zijn column in het Amerikaanse tijdschrift Foreign Policy: militaire macht is belangrijk om bepaalde beleidsdoelstellingen te behalen, maar ‘de mogelijkheid om dingen op te blazen en mensen te doden, heeft zich niet vertaald in functionerende instituties’. Integendeel: door elk veiligheidsvraagstuk te militariseren, zijn in toenemende mate anderen weer gemotiveerd om de wapens op te pakken als tegenreactie. Zeker, Amerika is geen Nederland. Maar of wij het leuk vinden of niet, sinds de Tweede Wereldoorlog kijken Nederlandse regeringen maar wat graag naar Amerikanen voor strategische houvast. Mede daarom krijgt ook Nederland te maken met dezelfde onwenselijke neveneffecten van militair beleid.

Niets doen is geen optie

Trainingsmissies in Afghanistan en Irak hebben geen enkel duurzaam werkend instituut overeind geholpen. Het was dankzij de door ons slecht bewaakte grenzen na het omverwerpen van het Khadaffi-regime dat huurlingen hun weg naar thuisland Mali terug wisten te vinden: zonder inkomen, maar met wapens. Dit resulteerde onder meer in de Toeareg-rebellie van 2012 en was directe aanleiding voor de missie in Mali, waar ongeveer 400 Nederlandse militairen zijn. Waar de Amerikanen een helder doel voor ogen hadden met zowel de War on Drugs als Terror, is dit strategisch doel in Nederland volledig afwezig. Sterker nog: door de Nederlandse belangen niet helder voor ogen te hebben, maar aan de andere kant wel de tactische zetten van Amerika te volgen, schieten wij onszelf in de voet. Want ook Nederland dient te waken voor militarisering van binnenlandse veiligheid. Zo mag de Nederlandse politie zich vanaf begin dit jaar bewapenen met mitrailleurs en wordt er geijverd voor een bredere inzet van drones. De Nederlandse overheid permitteert zich bezoekjes bij opruiende twitteraars, zet preventief fouilleren op grote schaal in, protesterende burgers worden direct gearresteerd. We dragen vooral de lasten van versmelting van binnenlandse en buitenlandse veiligheid.

Cengiz Yar

Foto: Cengiz Yar

Wrange vruchten

Nederland volgt het reactionaire ‘niets doen is geen optie’. Zo is er geen zorgvuldig afgewogen antiterreurbeleid. Daarnaast lijkt het systematisch uitbreiden van opsporingsbevoegdheden eerder gestoeld op de wens buurlanden België en Frankrijk bij te houden, dan dat deze bevoegdheden met een doel zijn uiteengezet. Sterker nog, de vermenging van binnenlandse en buitenlandse veiligheid, civiele en publieke taken staan hier niet ter discussie: we make it up as we go along. Ondertussen worden militairen opgezadeld met onmogelijke taken: van het opbouwen van de Afghaanse rechtstaat tot het oprollen van terreurnetwerken in Mali.

Alle goede bedoelingen ten spijt: de situatie in landen waar Nederland heeft geïnterveneerd, is in veel landen verslechterd

Er moeten twee belangrijke vragen worden gesteld. De eerste is of het bevorderen van stabiliteit in Irak, Afghanistan, Syrië, Mali, Egypte en een hele reeks andere landen daadwerkelijk van vitaal belang is voor Nederland. De tweede vraag is: op welke terreinen is voor Nederland de vermenging van antiterreur en buitenlandbeleid wenselijk? Alle goede bedoelingen ten spijt moet in alle eerlijkheid de conclusie getrokken worden dat de situatie in landen waar Nederland heeft geïntervenieerd, in veel gevallen zelfs is verslechterd. En dan hebben we het nog niet over de gevolgen voor de rechtstatelijke positie van burgers in Nederland, door verregaande antiterreurmaatregelen. Zonder deze fundamentele vragen te stellen en zonder een heldere Nederlandse veiligheidsstrategie te formuleren, zullen de vruchten van ons beleid wrang blijven smaken.

Dit artikel wordt mede mogelijk gemaakt door het vfonds. In het kader van het OneWorld project ‘Nederland in Oorlog’ 

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons