Interview

Hoe onderzoek je mensenhandel in Nederland?

Marlies Pilon en Rinske Bijl werkten bijna een jaar aan hun onderzoek naar de handel in mannen en gedwongen prostitutie onder mannelijke asielzoekers. Hoe kwam hun samenwerking tot stand, hoe kwamen ze op dit onderwerp, hoe verkenden ze het vraagstuk, en hoe bepaalden ze de betrouwbaarheid van hun bronnen?

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

Van een zinnetje tot een jaar onderzoek

Marlies Pilon: “Indertijd werkte ik als redacteur bij OneWorld. Rinske leverde een stuk in over de positie van homoseksuele vluchtelingen in asielzoekerscentra. Ze had daarvoor twee mannen gesproken die in het AZC Luttelgeest zaten, en die bleken allebei seksueel misbruikt te zijn. Allebei? Daar schrok ik van. Het leek me dat daar een uitgebreider stuk in zat, dat verteld moest worden. Dat was in mei 2016.”

Rinske Bijl: “We hebben eerst uitgezocht of het een bekend probleem was. Er bleek amper informatie over mannenhandel of misbruik van mannelijke asielzoekers beschikbaar te zijn – heel vreemd, want ik was zelf zomaar op twee mannen gestuit die het was overkomen. Via twee fondsen wisten we wat geld voor uitgebreider onderzoek te krijgen, en in november 2016 zijn we echt aan de slag gegaan.”

De verhalen die Bijl was tegengekomen, bleken geen toevalstreffer te zijn. Veel hulpverleners en organisaties voor asielzoekers waar ze hun licht opstaken, hadden eerder een of meerdere cliënten gehad die zoiets hadden meegemaakt. Maar dat was vaak was dat enige tijd geleden, hun huidige contactgegevens achterhalen was niet altijd mogelijk; zodoende konden ze Pilon en Bijl niet makkelijk met hen in contact brengen. Maar gaandeweg rolden de berichtjes binnen: “Eh, zijn jullie nog met dat onderwerp bezig? Ik denk dat ik nu wel iemand weet…”

Geïnstitutionaliseerd wantrouwen

Bijl: “Juist omdat het onderwerp vrijwel onbekend is, pikken hulpverleners signalen moeilijk op. Ze vragen uit zichzelf niet naar seksueel misbruik bij hun mannelijke cliënten, en als iemand omfloerst iets probeert te vertellen, hebben ze dat niet altijd door. Maar intussen hebben we gemerkt dat vrijwel iedereen in deze categorie hulpverleners ooit is gestoten op asielzoekende mannen die tot prostitutie werden gedwongen, of door hun smokkelaars zijn verkracht.”

Pilon: “Via via kwamen we in contact met Amadou. Hij had geen papieren, was gedwongen geweest tot prostitutie, had geen vast adres, de hele rataplan. Amadou stuitte overal op geïnstitutionaliseerd wantrouwen: instanties gingen er eigenlijk vanzelfsprekend van uit dat hij het misbruik had verzonnen om op die manier aan papieren te komen.”

Juist omdat het onderwerp vrijwel onbekend is, pikken hulpverleners signalen moeilijk op

Bijl: “Dat wantrouwen zagen we overal terug. En natuurlijk wilden wij niet in die valkuil trappen: we trokken daarom uitgebreid met hem op, spraken veel met hem, regelden soms een uitje met hem. Dan gingen we samen koffie drinken in de Bijenkorf, of zo. We deden er alles aan om zijn woorden goed op waarde te kunnen schatten. Maar gaandeweg kregen we zélf aarzelingen – eigenlijk ondefinieerbaar waarom, maar we voelden het allebei.”

Pilon: “En het zou ons toch niet gebeuren dat we zo’n onderwerp uit de taboesfeer wilden halen en om te laten zien dat zulk geïnstitutionaliseerd wantrouwen schadelijk is, en dat we dan zelf een onbetrouwbare getuige ten tonele zouden voeren… We hadden er slapeloze nachten van, echt.”

Bijl: “En toen trok Amadou zich ineens terug. Misschien dat hij aanvoelde dat we zijn verhaal niet helemaal meer vertrouwden, misschien dat hij dichtklapte omdat we te ver doorvroegen over zijn misbruik – hoe dan ook, hij meldde ineens dat hij zijn medewerking introk. Heimelijk waren we daar opgelucht over. Maar toch: daar gíng ons verhaal!”

We hadden er slapeloze nachten van, echt

Kort daarna hoorden ze over Gabriël, via STIL, een organisatie in Utrecht die mensen zonder verblijfsvergunning helpt. Ditmaal hielden ze iets meer afstand. Pilon: “We stelden ons neutraler op, en zeiden hem van meet af aan: ‘We willen graag je verhaal vertellen, maar we moeten het ook terdege controleren. We kunnen je niet helpen, maar we kunnen wel helpen je verhaal onder de aandacht te brengen. Gabriël was allang blij dat wij het probleem wilden aankaarten.”

Bijl: “Hoe je iemands betrouwbaarheid nagaat in zulke kwesties, blijft lastig. We hebben zijn dossier helemaal doorgespit, met zijn advocaat gesproken, zijn maatschappelijk werker, zijn therapeut – zij waren er stuk voor stuk van overtuigd dat zijn verhaal op waarheid berustte. En het IMMO heeft hem beoordeeld: zij leggen zich toe op slachtoffers van marteling en inhumane behandeling, en vonden zijn verhaal geloofwaardig. Zijn therapeut zei dat Gabriël bijna een schoolvoorbeeld van een misbruikte man was. “

Pilon: “Wat ook weer raar is, want moet je nu werkelijk op alle punten aan de theorie voldoen om slachtoffer te mogen heten? Je legt de lat dan erg hoog, dan eis je in feite dat iemand een perfect slachtoffer is. En dat zegt meer over het maatschappelijke idee van wat een slachtoffer is, dan over de realiteit van slachtofferschap. ”

Slachtoffers blijven afhankelijk van de dader

Maar ook Gabriël stuitte, ondanks de deskundigen die zijn verklaring als onbetwist authentiek betitelden, op eenzelfde geïnstitutionaliseerde wantrouwen als Amadou. Vooral de verhoren bij de politie raakten hem diep: het leek of niemand daar hem geloofde. Nee, hij kon het huis waar hij opgesloten was geweest niet identificeren, maar ja, hij had er opgesloten gezeten en kwam nooit buiten – hoe moet je dan de straatnaam weten, of de buitenkant van het huis herkennen?

Pilon: “Toen we later met Gabriëls relaas naar de politie stapten om hun kant van het verhaal te horen en zijn dossier met hen te bespreken, schrokken ze nogal. Ze hadden eigenlijk niet door hoe hard zulke gesprekken bij mannelijke slachtoffers kunnen aankomen. In België pakken ze het inmiddels anders aan: daar investeren ze echt tijd in het slachtoffer, om ze beter te leren kennen en hun vertrouwen te winnen. Heel frappant: ze halen op die manier veel meer details naar boven. Ze hebben daardoor meer aanknopingspunten in handen wanneer ze tot opsporing overgaan. De pakkans voor daders is daardoor groter.”

Bijl: “Wat ik eigenlijk nog het meest wrang vind, is dat mensen als Gabriël altijd afhankelijk blijven van hun dader, ook nadat ze aan hen zijn ontkomen. Ze krijgen een tijdelijke status zolang er een onderzoek naar de dader loopt, en alleen wanneer de dader wordt gevonden en voor de rechter komt, maken ze kans op een verblijfsvergunning. In feite hangt hun leven, ja hun hele bestaanszekerheid, jaren later nog steeds van die dader af. Dat is vrij bizar. Ze zitten de rest van hun leven in diens greep.”

Hoe kan het beter?

Pilon: “We waren voor ons onderzoek graag naar België gegaan om daar met hulpverleners te spreken en een tijdje met rechercheurs te kunnen meelopen, en dan in kaart te brengen wat de verschillen zijn met de Nederlandse aanpak. Daar hadden we helaas de tijd niet voor. Maar gelukkig klinkt ook in Nederland steeds vaker de roep om een gecoördineerde aanpak voor mannelijke slachtoffers op te zetten. Het Leger des Heils noemt ze bijvoorbeeld ‘een doodstille groep’ en pleit voor meer onderzoek. We hebben begrepen dat er volgend jaar een pilot komt om een andere aanpak uit te proberen; we zouden die graag bestuderen.”
Bijl: “Een van de suggesties is dat je als slachtoffer niet meer zou moeten hoeven kiezen welke procedure je bij de IND in gaat: een asielaanvraag, of rechtmatig verblijf op humanitaire gronden? Nu moeten ze nog kiezen: vraag je asiel aan op grond van je homoseksualiteit, of beroep je je op je slachtofferschap? Maar omdat veel mannen niet snel zullen spreken over seksuele kwesties, laten ze die gronden vaak rusten. Wanneer ze die later alsnog willen inbrengen, kan dat niet. En als ze dan na de eerste afwijzing alsnog over de brug komen en een aanvraag voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, vanwege ondergaan seksueel misbruik, zijn de feiten alweer zoveel lastiger te achterhalen: dan ben je inmiddels eigenlijk ingehaald door de tijd.”

Samen werken, samen leren

Het was voor de twee de eerste keer dat ze samenwerkten. Pilon, met een schuine blijk naar Bijl: “Dat ging eigenlijk heel goed. We stuurden elkaar steeds hoofdstukken toe en dan gingen we daarover bekvechten totdat we het eens waren.” Ze grijnzen allebei breeduit. Pilon: “Het is uiteindelijk een hecht stuk geworden. Zelf vond ik het heel interessant om met die narratieve structuur te werken, en aan de hand van Gabriëls relaas het hele terrein te verkennen: van hulpverleners en advocaten tot aangifte en opsporing, van Gabriëls gevangenschap tot zijn herstel, en van signalering tot beleid.”

Maar omdat veel mannen niet snel zullen spreken over seksuele kwesties, laten ze die gronden vaak rusten

Pilon: “Soms moesten we wel wat schipperen tussen onze journalistieke aanpak en ons activistisch hart. Maar we wisten terdege dat het verstandig is enige afstand in acht te nemen. Bij het verhaal van Amadou waren we die scheidslijn tussen hem willen helpen en zijn verhaal vertellen, enigszins kwijtgeraakt. Ditmaal wilden we per se niet in een hulpverlenersrol verzeild raken. Hoewel we nog steeds graag iets voor Gabriël zouden willen doen, natuurlijk… Hij heeft ons hart wel een beetje gestolen.”

Bijl: “Het was een enerverend onderzoek. En eigenlijk denk ik niet dat we er klaar mee zijn. We kregen nogal wat reacties op ons stuk, zowel van hulpverleners die de problematiek herkenden, als van mannen die iets vergelijkbaars is overkomen. Dit verhaal is nog niet af.”

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons