Still uit De Libi (2019) Beeld: Gusto entertainment / The Rogues

‘Diversiteit betekent dat je voelt: deze film is ook voor mij’

Dit jaar is de Oscar-uitreiking nóg witter dan normaal. Hoe kan de Nederlandse filmwereld dit beter doen? Drie filmprofessionals van kleur geven hun visie. ‘Nederland wordt niet geleid door mogelijkheden, maar door angst: een gekleurde cast zou niet verkopen.’

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee
“De verhalen die ik hoor van jonge acteurs van kleur… mind blowing”, verzucht Reguillo Wijngaarde, oprichter van Da Bounce, het enige urban film festival van Nederland. “Zwarte jongeren worden gevraagd een zwaar Surinaams accent op te zetten, zwarte actrices worden afgewezen omdat ze niet ‘vol’ genoeg zijn.” Frustrerend is het, maar hij ziet ook lichtpuntjes: kijk naar films als De Libi en series als Mocro Maffia. En ook in Baantjer en Flikken Maastricht ziet hij meer acteurs van kleur. “Héél langzaam is er een verschuiving zichtbaar richting betere representatie.”

De hype rond #OscarsSoWhite die dit jaar wéér opspeelt, reikt verder dan Hollywood. In Nederlandse films neemt het aantal personages van kleur weliswaar toe, maar hoofdrolspelers én regisseurs zijn in de meeste gevallen nog steeds witte Nederlanders. Diversiteit in de filmindustrie is niet zo simpel als het klinkt.

Urban films zijn er, distributeurs hebben de rechten, maar ze brengen ze gewoon niet uit

Wijngaarde pakt, net als veel anderen, het gebrek aan goede representatie vanuit zijn eigen positie aan. Maar hoe doe je dat? Vertel je het verhaal achter een stereotype of ga het uit de weg? Kaart je de oorzaken van ongelijkheid aan of houd je het luchtig? En richt je de aandacht op creatieve makers of op de, veelal witte, geldschieters?
Reguillo Wijngaarde
Reguillo Wijngaarde (50) is oprichter van Da Bounce Urban Film Festival (DBUFF), onderdeel van cultureel platform Da Bounce. De zesde editie van DBUFF start op 15 februari.
“Ik vind film de mooiste kunstvorm die er is: je kunt er emoties mee losmaken, een verhaal vertellen en tegelijk actuele onderwerpen aankaarten. Daarom kan ik er niet tegen dat bepaalde verhalen niet worden verteld. We doen al negen jaar onderzoek naar het aantal urban films dat in Nederland wordt uitgebracht: films met een zwarte hoofdrol, een voornamelijk zwarte cast, of een thema rondom de urban cultuur. Elk jaar komen we uit op ongeveer 1 procent. De films zijn er, de distributeurs hebben de rechten, maar ze brengen ze gewoon niet uit. Daarom zijn we het zelf gaan doen: met DBUFF maken we urban films zichtbaar én we bieden een talentontwikkelingsprogramma voor filmprofessionals die nu geen voet tussen de deur krijgen. We willen niet alleen over diversiteit praten, maar er ook invulling aan geven.”

Hoe geef je daar invulling aan, hoe kunnen filmmakers aan diversiteit bijdragen?
“Dat kan op verschillende manieren: je kunt heel bewust politieke onderwerpen aansnijden, maar een romantische komedie kan ook een diverse cast hebben. Het kan zo simpel zijn als een script schrijven en de beste acteur zoeken, maar veel witte filmmakers denken er te moeilijk over: met een Surinaamse acteur moeten we het daar en daar over hebben. Dat hoeft helemaal niet.”

Een film over stereotypes is niet erg, het is een probleem als dat de énige verhalen zijn

Je noemde eerder Mocro Maffia als goed voorbeeld; je kunt ook zeggen dat zo’n serie bepaalde stereotypes juist bevestigt.
“Klopt, maar de onderwerpen zijn wél actueel, er is nu eenmaal criminaliteit. Het is niet erg als er films worden gemaakt over stereotypes, het is pas een probleem als er alléén films worden gemaakt over stereotypes. En een film met een witte cast is geen probleem, zolang er ook ándere verhalen zijn. Daarvoor hebben we niet alleen meer acteurs van kleur nodig, het gaat om diversiteit in alle lagen van de industrie: van distributeur tot producent tot schrijver. Dan ontstaan er nieuwe verhalen.”

Je werkt vooral met distributeurs, die bepalen welke films er in Nederland worden uitgebracht – wat speelt er bij hen?
“Wat me vooral opvalt, zeker in vergelijking met de VS, is dat Nederland niet wordt gedreven door mogelijkheden, maar door angst: een gekleurde cast zou niet verkopen. Toen De Libi uitkwam, wilde de publieke omroep de rechten pas hebben nádat de cijfers explodeerden in de bioscoop; daarvoor zagen ze de potentie niet. Of neem Amerikaanse kaskrakers over slavernij zoals Harriet en de remake van Birth of a Nation. Beide waren op ons festival binnen vijf minuten uitverkocht, maar draaiden niet in de Nederlandse bioscopen.

Er spelen vreselijk achterhaalde ideeën: ‘een donker publiek leest geen kranten’, zei een filmmaatschappij

Toen Twelve Years a Slave uitkwam, wilden wij helpen met de marketing. De filmmaatschappij sloeg die samenwerking af, want ze adverteerden deels via kranten en ‘donker publiek leest toch geen kranten’. Dát soort achterhaalde ideeën spelen dus nog steeds.”
Jetty MathurinBeeld: Rob Kluitenberg
Jetty Mathurin (68) is een Surinaams-Nederlandse film- en toneelactrice. Ze werkt ook voor Mathurin Management, een agentschap voor Nederlandse acteurs dat haar dochter Glynis Terborg heeft opgericht.
“Ik weet niet hoe diversiteit eruit moet zien, maar wel dat de kijker het moet vóelen: dit is ook voor mij. Zoals Oma is Gek, een kinderfilm waar mijn dochter in 2011 het script voor schreef. Ik speel een dementerende vrouw uit Suriname die op bezoek gaat bij haar kleinkinderen. Mijn dochter bemoeide zich óók met de casting: vier zwarte gezinnen, met de vaders erbij – in de meeste series, waar ze het óver ons hebben, zijn de vaders er niet bij. Het was prachtig om te doen. Nog altijd komen er zwarte schoolkinderen naar me toe op straat: ‘Oma is gek!’ Dat maakt me zó blij. Tegelijk denk ik: hoe weinig films zijn er waarin ze zichzelf herkennen?”

Je gaat al een tijdje mee in de industrie: voel je een verantwoordelijkheid om bij te dragen aan betere representatie?
“Ik heb me in elk geval nooit laten weerhouden door een gesloten deur: als je me niet wil, rot dan maar op. Ik dans niet naar iemands pijpen en doe het op míjn manier. Ik werd bekend na Vrouwenvleugel, de eerste grote tv-serie met mensen van kleur in de hoofdrol – een gevangenisserie, dat wel. Ik speelde een Surinaamse vrouw die veel met spiritualiteit bezig was, dus volgens het script moest ik een sigaar roken en door de rook kijken of zoiets. Ammehoela, dacht ik, ik weet hoe het écht moet: ik gelóóf in dat spirituele. Daar zat ik, met mijn floridawater, doekje en kalebas. Vanuit het kolonialisme heerste er altijd een bepaalde schaamte over onze rituelen, dat moest binnenskamers blijven. Maar ik deed het gewoon op televisie; er vloeiden tranen op de set, en ik hoor nog steeds van mensen hoeveel impact het op hen heeft gehad.”

Zo zorg je er dus voor dat je zelf geen stereotypes bevestigt?
“Je moet natuurlijk wel de ruimte krijgen. Een mooi voorbeeld is mijn laatste theatervoorstelling, ’t Schaep met de 5 poten. Dat gaat over een oer-Hollands café in de Jordaan, en ze vroegen míj om Opoe Withof te spelen, een witte vrouw in het originele verhaal. Ik zei tegen die producenten: ik vind het geweldig dat deze grote zwarte vrouw hiervoor wordt gevraagd. Zó hoort het, zó werken we aan een samenleving. Dan is er één scène, als Opoe heel opgewonden raakt, waarin ik mijn Surinaamse accent enorm aandik. Zo gaat het namelijk echt: als ik boos word, komt mijn accent naar boven. Ik speel geen karikatuur, je krijgt gewoon Jetty.”

Probeer je met Mathurin Management ook voor diversiteit áchter de schermen te zorgen?
“Ik heb altijd mijn eigen werk gecreëerd, en met Mathurin Management kan ik dat gelukkig overdragen. Wat ik vooral merk: die jonge mensen, die doen álles zelf. Acteren, regisseren, management, ze infiltreren de hele industrie en hebben schijt aan de grote bazen.

Witte filmmakers willen wel diversiteit, maar ze kennen hun eigen blinde vlekken niet

Laatst had een zwarte actrice via ons een rol gekregen in een serie, tot die rol opeens niet door dreigde te gaan. Ze konden niemand vinden die haar dochter kon spelen, van een witte vader en een zwarte moeder. Daar wilde Glynis niets van horen: ‘Die kon je niet vinden? In déze samenleving? Waar hebben jullie gekeken?’ Ze legde de producenten uit dat huiskleur binnen een gezin divers kan zijn; zo’n dochter kan ook een lichte huid en rood haar hebben. Ze zette een oproep op Facebook, kreeg honderden aanmeldingen en vond een goede actrice. Witte filmmakers willen wel diversiteit, maar ze kennen hun eigen blinde vlekken niet. Juist daarom blijf ik hoopvol: zolang wij bezig zijn, kúnnen ze ons niet negeren.”
Beri Shalmashi: ‘De rol die ambassades kunnen spelen in Iran is minimaal.’Beeld: Jeroen Hofman
Beri Shalmashi (36) is een Nederlandse filmmaker van Iraans-Koerdische komaf. Ze maakte verschillende korte films en schrijft momenteel het script voor een speelfilm.
“Soms ben ik jaloers op collega’s die heel luchtige films kunnen maken. Ik heb drie jaar in Erbil (in Iraaks-Koerdistan, red.) gewoond, waar ik vooral films maakte over geweld, oorlog en trauma’s. Toch voel ik de verantwoordelijkheid om deze verhalen van bínnenuit te vertellen. Toen ik in 2015 terugkwam in Nederland, was ik als een storm op een plek waar het nog mooi weer was: het nieuws uit Iraaks-Koerdistan was hier nog niet geland. Mijn ideeën werden afgewezen. Maar toen anderhalf jaar later iedereen het over de regio had, vroegen andere makers mij om advies. Toen besefte ik: als ik dit soort films wil maken, dan kan het niet via de traditionele route. Shouting from the Rooftops heb ik bijvoorbeeld met crowdfunding gefinancierd.”

Kunnen alledaagse, luchtige verhalen dan niet ook voor betere beeldvorming zorgen?
“Het liefst combineer ik het: mijn speelfilm wordt romantisch en grappig, maar het breekt ook je hart. Ik heb weleens héél luchtige films geprobeerd te maken, maar dan kreeg ik te horen: waarom zou jíj dat doen, en niet gewoon een witte filmmaker? Nou, precíes omdat mensen nog zo denken. Tegelijk voel ik een plicht om te zorgen dat mensen mijn belevingswereld begrijpen. Ik maak dit soort films zodat ze in de toekomst niet meer nodig zijn.

Het is nu hip om een vrouwelijke filmmaker van kleur te zijn; in de toekomst is het hopelijk normaal

Eén van mijn eerste films, Mama (2010), werd genomineerd voor een Gouden Kalf. Het gaat over een gezin waarvan de moeder net is overleden, gebaseerd op mijn persoonlijke ervaring. Maar de hoofdrolspelers waren wit; ik was bang dat als ik acteurs van kleur zou gebruiken, de problemen in de film – een rommelig huis, een vader die het bijna niet aan kan – als ‘culturele’ problemen zouden worden gezien.”

Zou je dat nu weer doen, of is er wel wat veranderd sinds 2011?
“Zeker niet, er is absoluut veel veranderd – hoe langzaam het ook gaat. Het publiek vraagt om ‘representatie’, en de consument wint. Gelukkig begrijpen steeds meer mensen dat diversiteit geen trucje moet zijn, dat het om inclusie gaat in alle lagen van de industrie. Ongeveer vier jaar geleden schreef ik nog een boos artikel over het Filmfonds in de Volkskrant; nu zit ik zélf in twee commissies.”

Hoe probeer je vanuit jouw positie daar aan de verandering bij te dragen?
“Ik hoop dat doordat ik daar zit, makers van kleur eerder hun ideeën zullen indienen. Als je denkt dat je begrepen wordt, en dat de machtsverhoudingen gelijk zijn, voel je al meer zelfvertrouwen. Het mooie is dat jonge filmmakers, zoals Ena Sendijarevic en Shady El-Hamus, nu zélf de standaarden zetten: ze zijn de avant garde. Dat lukte ze door héél goed, authentiek en vooruitstrevend te zijn. Zelf heb ik ook een klein plekje gecreëerd. Het is nu hip om een vrouwelijke filmmaker van kleur te zijn; in de toekomst is het hopelijk normaal.”

Actrice Romana Vrede is gepraat over diversiteit ‘fokking’ zat

‘Ik ben geen diversiteitstroef’

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons