MyWork
Wie Rose Gakwandi (63) Waar Rwanda Werkt voor Association Mwana Ukundwa (AMU) Project opvang en scholing van weeskinderen.
‘Ik heb mijn ouders verloren tijdens de genocide van 1994. Ze woonden in Birambo, een bergachtig gebied in het westen van Rwanda, waar het moorden vrijwel direct na het uitbreken van de oorlog begon. Zelf woonde ik met mijn man en zeven kinderen in Butare in het zuiden. Drie maanden lang zaten we opgesloten in ons huis, als door een wonder zijn we aan de dood ontsnapt.
Na de oorlog wilde ik iets voor mijn land doen. Ik miste mijn ouders enorm. Mijn vader was dominee. In de beginperiode dacht ik steeds dat ik hem zag lopen, of in de kerk achter de kansel zag staan. Dat zette me aan het denken: als ik als volwassene steeds de illusie had dat ik mijn vader levend voor me zag, hoe moesten de weeskinderen zich dan voelen? Hoe moesten zij leren omgaan met de gevolgen van de wreedheden?
In 1995 ben ik gestart met Mwana Ukundwa, wat ‘geliefd kind’ betekent. Eerst zorgde ik vanuit huis voor veertig weeskinderen. Inmiddels hebben we drie vestigingen van waaruit we zorg organiseren voor bijna 1500 weeskinderen en kinderen met hiv/aids. Ons streven is om alle kinderen onder te brengen in pleeggezinnen. Kinderen komen beter tot hun recht in een gezinssituatie, waar ze persoonlijke aandacht krijgen van ondersteunende volwassenen.
Mensen vragen mij wel eens waar ik de kracht vandaan haal om dit werk te doen. Maar ik doe dit niet alleen. Ik krijg steun van vrienden, kennissen en mijn gezin. En van organisaties in verschillende landen, waaronder Kerk in Actie en stichting Starwink in Nederland. Daar ben ik dankbaar voor, want twintig jaar na de oorlog is de nood nog steeds hoog. De pleeggezinnen vangen nu kinderen op die in acute armoede leven. Daarom stimuleert Mwana Ukundwa gezinnen om samen activiteiten te ontplooien om inkomsten te verwerven: naaiateliers opzetten, koeien en geiten aanschaffen, gebruiksvoorwerpen maken. Dat is een bindmiddel én het helpt de pleeggezinnen om armoede het hoofd te bieden.’
Cora Westerink