“Wil je thee?” Ze tovert snel een waterkoker onder haar bed vandaan. “Niet tegen het COA zeggen, hoor, want we mogen geen elektrische apparaten op onze kamer. Ze zijn bang voor brand. Regels, regels, alles moet volgens de regels hier!” In vloeiend Engels doet de 23-jarige Roulav Balkilo uit Syrië haar vluchtverhaal.
Alles dreunde, we verstonden elkaar nauwelijks. We zagen alleen de flitsen van de ontploffingen
Als studente wiskunde woonde ze tot begin vorig jaar op de tweede verdieping van een appartementencomplex in de stad Aleppo, samen met twee studiegenoten. Tot de bombardementen kwamen. “Het was drie uur in de nacht, toen we bommenwerpers hoorden. Overal was het aardedonker. We hadden geen elektriciteit en we konden niks zien. Alles dreunde, we verstonden elkaar nauwelijks. We zagen alleen de flitsen van de ontploffingen. Het bleef maar doorgaan.” Bombardementen had ze eerder meegemaakt, maar nooit zo heftig. “Ik dacht dat ik zou sterven. Ik was zo bang.” Samen met haar twee medestudentes kroop Roulav in een bed. “We hielden elkaars handen stevig vast. We beefden van de spanning. Samen hebben we gebeden of de bommen alsjeblieft mochten stoppen, en er vrede zou komen.” Na twee uur vertrokken de bommenwerpers eindelijk. Daarna ontdekten de studentes dat een bom de etage boven hen had getroffen. De schade was enorm. Bij het opgaan van de zon zagen ze dat de straat achter hun flat totaal was weggevaagd. Geen steen stond meer op de andere.
Nog diezelfde dag reist Roulav terug naar haar ouderlijk huis in het noorden van Syrië. Samen met de hele familie besluiten ze te vluchtten. Eerst naar Turkije. Roulav werkt er vijf maanden in een kippenfabriek om geld te sparen voor de boottocht naar Griekenland. Ze is vastbesloten om haar studie wiskunde af te maken, daarom wil ze verder naar Noordwest-Europa. “Mijn moeder heeft me altijd aangemoedigd, omdat zij zelf vroeger nooit de kans heeft gehad om te studeren.” Roulav neemt afscheid van haar moeder en broers, en trekt met haar vader en jongste broertje naar Nederland.
We zitten ver weg van de bewoonde wereld. Ik mis de mensen die ik in Amersfoort heb leren kennen
“Eind september kwamen we aan in Venlo, daarna verbleven we twee dagen in Ter Apel. Toen zes dagen in een sporthal in Geleen, en daarna moesten we weer verhuizen. We gingen op transport naar Amersfoort, waar we weer in een andere sporthal belandden. Met ruim honderd vluchtelingen sliepen we in een grote zaal op kleine veldbedjes. Na een week stelde de gemeente een leegstaande basisschool ter beschikking. Daar woonden we een maand.” Inmiddels huist Roulav in de nieuwe grootschalige COA-opvanglocatie midden in de bossen van Zeist. “We zitten ver weg van de bewoonde wereld. Ik mis de mensen die ik in Amersfoort heb leren kennen.”
Troost
De dagen zijn lang in de opvang. Roulav houdt zichzelf bezig om de moed erin te houden. “Overdag zoek ik op internet naar interessante filmpjes. Ik probeer Nederlands te leren met apps. Of ik ga breien in de gang met andere vrouwen.” Ze windt zich op over de tijd die ze verliest. “Ik zou willen dat ik de uren hier kon gebruiken om verder te gaan met mijn studie wiskunde.” Met elke week die verstrijkt, knaagt ook de onzekerheid over het lot van achtergebleven familieleden in Syrië. Haar geboortedorp Afrin in Noord-Syrië is volledig omsingeld door IS. “Al weken is het onmogelijk contact te krijgen met mijn familie daar. En er kan geen eten in of uit de vallei.” De Nederlandse vrijwilligers in de opvang zorgen voor enige troost. “Als ik hun glimlach zie, dan weet ik dat er nog mensen zijn die om ons geven.”
Als ik verdrink, heb ik het tenminste geprobeerd
In het kamertje in Zeist, waar ze met haar vader en jongste broertje woont, heeft Roulav lampjes opgehangen om het gezellig te maken. I miss u my mum staat op de ene muur gespoten met een sneeuwspuitbus. Op de andere muur I miss you my family. Ze is even stil. Dan over het afscheid van haar moeder in Turkije: “Op de dag van vertrek wilde ik niet gaan. Ik was ziek van de gedachte dat ik afscheid moest nemen van de helft van ons gezin. We hadden niet genoeg geld voor de overtocht van iedereen. We besloten dat ik met mijn vader en jongste broertje zou gaan. Mijn moeder stond te huilen in de keuken. Ze wilde niet dat ik het zag. ‘Je moet gaan’, zei ze. ‘Jij moet denken aan je toekomst, ik hoop dat je je studie kunt afmaken’. We liepen naar buiten en omhelsden elkaar. We wisten allebei dat de overtocht naar Griekenland gevaarlijk was. Ik zei tegen haar: ‘Als ik het niet overleef, maak jezelf dan geen verwijten. In Syrië stierf ik iedere dag duizend keer. Door de oorlog had ik al geen leven meer. Eigenlijk was ik al dood. Dus als ik verdrink, heb ik het tenminste geprobeerd’. ‘Niet praten’, zei mijn moeder. Ze ging naar binnen en trok de deur achter zich dicht.”
De boot
“Op de boot naar Griekenland wilde ik niet huilen vanwege mijn broertje van negen. Ik zei tegen hem: ‘We doen net alsof het een schoolreisje is’. De mensensmokkelaars aan wie we het geld hadden betaald voor de overtocht droegen wapens. De boot was klein, geschikt voor maximaal twintig mensen. De mannen dwongen ons om met zeker het dubbele aantal in te stappen. Wie heeft ervaring met boten, vroegen ze. Een Afghaan die zijn hand opstak, kreeg in ruil voor zijn stuurmanschap zijn geld voor de overtocht terug. Midden op zee begonnen we te deinen. Er kwam water in de boot. Mijn schoenen waren kletsnat. Ik kan niet zwemmen. Toen we de Griekse kust bereikten, waren we uitzinnig. We schreeuwden: ‘We are safe, we are safe!’ We huilden van geluk.”