Dit artikel maakt deel uit van de serie ‘2015: The future we want’ die OneWorld in 2013 initieerde.
Dealtjes sluiten met ondernemers, forse bezuinigingen en de nieuwe millenniumdoelen. Ontwikkelingsorganisaties gaan een spannende en onzekere tijd tegemoet. OneWorld vraagt zich af: waartoe zijn zij nog op aarde? Welke rol is er straks voor ngo’s weggelegd?
Paul Engel, directeur van het European Centre for Development Policy Management, werpt een blik in de toekomst.
Minder geld, meer handel. Welke rol zal een Nederlandse ontwikkelingsorganisatie straks nog spelen?
“Wat mij betreft moet directe armoedebestrijding in het Zuiden meer een taak worden van het plaatselijke maatschappelijk middenveld. Een Nederlandse ontwikkelingsorganisatie heeft nu nog vaak de functie van financier of directe uitvoerder, maar dat verandert straks in begeleider. Daarnaast wordt de waakhond- en lobbyfunctie van het maatschappelijk middenveld steeds belangrijker.”
Denkt u dat ontwikkelingsorganisaties daar ook zo over denken?
“Er zijn verschillende soorten ngo’s. Sommige zeggen: ‘We willen dat zelf blijven doen.’ Andere zijn al lang heel anders bezig. Er is een internationale verandering gaande; daar moet het middenveld zich aan aanpassen. Daarnaast is er wat voor te zeggen om het geld voor directe hulp of noodsituaties voor zover mogelijk uit particuliere fondsen te halen. Het staat dichter bij de mensen dan ingewikkelde of lange termijn dingen als ‘maatschappij opbouw’, ‘voedselzekerheid’ of ‘het verbeteren van de positie van de vrouw’. Dat soort investeringen kunnen niet zonder overheidsgeld.
Paul Engel is directeur van het European Centre for Development Policy Management. Hij is gespecialiseerd in effectiviteit, beleidscoherentie, innovatie en kennis netwerken. Engel schreef het voorwoord van het onlangs verschenen Keystone partnertevredenheidsonderzoek onder internationale partnerorganisaties van Nederlandse ngo's.
Waarom wel overheidsgeld naar ‘de positie van de vrouw’?
“Dat gaat over de versterking van de maatschappij, de reden waarom ik het maatschappelijk middenveld zo ontzettend belangrijk vindt. De aanpak van corruptie is daar ook een voorbeeld van. Je kan in Europa afspreken dat alle bedrijven die investeren in ontwikkelingslanden moeten rapporteren over hoeveel geld ze uitgeven en aan wie. Maar als niemand erop let of het waar is wat ze vertellen, kan je rapporteren tot je een ons weegt. Dat kan het maatschappelijk middenveld en de media in het Zuiden natuurlijk wel. Een sterke maatschappij heeft een sterk maatschappelijk middenveld nodig.”
Wordt ons maatschappelijk middenveld niet vooral zwakker door de bezuinigingen?
“We leven in een rijk land waarin de premier heeft gezegd dat we vooral meer uit moeten geven om de zaak weer vlot te trekken, maar we bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking. Dat is echt niet uit te leggen. Maar het is begrijpelijk dat er inhoudelijke keuzes gemaakt moeten worden. De minister wil mijns inziens terecht dat ontwikkelingssamenwerking meer in het teken gaat staan van de speerpunten van Nederland, zoals water en voedselzekerheid. Maar als ontwikkelingsorganisaties daar in deelnemen worden zij voor een deel uitvoerder van overheidsbeleid. Daar is op zich niets mis mee, maar de onafhankelijkheid van het maatschappelijk middenveld komt daardoor wel in het geding.”
De combinatie van hulp en handel. Ziet u dat wel zitten?
“Ja, dat is heel positief. In de jaren ’80 waren wij er al achter dat, wanneer je vrouwen en kleine boeren wilt helpen, je ze niet moet helpen als een soort Sinterklaas: alleen maar geven. Je moet mensen ondersteunen, zodat ze het zelf kunnen gaan doen, bijvoorbeeld door de markt op te gaan met hun producten. En dat willen boeren ook heel graag, want Sinterklazen zitten alleen maar in de weg. Kijk, het is ook in ons belang als er minder armoede is in de wereld. Als er nieuwe markten ontstaan voor onze producten en diensten. Dus die combinatie van hulp en handel is er altijd al geweest, we deden alleen alsof die er niet was. Ik ben groot voorstander van het samenvoegen en op elkaar afstemmen van deze instrumenten.”
Kunt u een voorbeeld noemen van een succesvolle samenvoeging?
“Een goed voorbeeld is GAIN: Global Alliance For Improved Nutrition. In dat kader werkt DSM samen met bedrijven en ngo’s in ontwikkelingslanden om hele concrete problemen aan te pakken, zoals kwaliteit van het voedsel van de allerarmsten in Jakarta. Hele meetbare projecten.”
Dat is tegenwoordig heel belangrijk: meetbaarheid.
“Vaak zeggen we: het is pas effectief als het meetbaar is. Maar dat is niet altijd zo natuurlijk. Sommige concrete doelstellingen kunnen heel meetbaar gemaakt worden. Een ander deel kan je alleen meten door de meningen van mensen te vragen. En daar zit nog een hele groep tussen die niet direct meetbaar of bevraagbaar is. Je kan niet altijd zeggen ‘deze ontwikkelingseuro heeft 10 euro opgeleverd’. Ontwikkelingsorganisaties hebben bovendien, door de prestatiedruk, vooral de neiging om positieve verhalen op te schrijven, terwijl media juist op zoek lijken naar wat er allemaal misgaat. Een soort competitie die niet bijdraagt aan een beter begrip van ontwikkelingssamenwerking.”
Wat vindt u van Ploumens plannen met betrekking tot de nieuwe millenniumdoelen?
“Ik ben teleurgesteld over de post2015 inzet van Nederland, omdat het vooral lijkt uit te gaan van het armoedeprobleem. De inzet lijkt met name de relatie met de armste landen centraal te stellen. We hebben echter drie soorten relaties: ontwikkelings-, transitie- en relaties met economische sterk groeiende landen. Het internationale debat gaat nu juist over de mogelijkheid om, naast armoede, ook meer universele doelen te stellen, die ook gelden voor de westerse landen. We gaan bijvoorbeeld niet alleen kijken naar honger, maar ook naar obesitas. En naar mondiale publieke goederen, zoals klimaat en voedselzekerheid. Om op die punten voortgang te boeken hebben we dus ook die transitie- en sterke economische landen nodig.”
In de nieuwe ontwikkelingsagenda wordt ook gekeken naar de combinatie van duurzaamheid en armoedebestrijding. Hoe gaan ngo’s daar mee om?
“Meestal houden organisaties zich óf met duurzaamheid bezig óf met directe armoedebestrijding. Het is niet zo simpel om dat bij elkaar te brengen. Soms zitten de armen het milieu in de weg en soms het milieu de armen. Het is ook veel makkelijker om groeimodellen te verzinnen die niet zo goed zijn voor het milieu. Toch ben ik er van overtuigd dat de vergroening van onze economie een enorme kans is voor ontwikkeling. Dus geef kleine boeren, meestal vrouwen, niet alleen de keus voor grote combines (maaidorsers red.), waarvan je weet dat ze banen kosten én fossiele brandstoffen slurpen. Maar ontwikkel met hen vooral ook hoogwaardige, kleinschaliger en duurzamere vormen van landbouw, waardoor de werkgelegenheid op het platteland op peil blijft.”
En toch zien mensen zulke machines misschien wel als teken van economische groei en vooruitgang.
“Nou, de meeste mensen in ontwikkelingslanden zien ze vooral als duur, groot en onbekend. Dus als je hen vraagt: we willen jullie helpen ontwikkelen, wat hebben jullie nodig? Dan zeggen ze niet: ik wil een combine. Ze willen een brug, een weg of een veelzijdig inzetbare tractor.”
Maar wordt hulp niet vaak geboden vanuit een westers perspectief?
“Ja, dat is helaas waar. Maar ik vind niet dat we de keuzes die wij honderd jaar geleden gemaakt hebben, moeten vertalen naar wat zij nu moeten doen.”