Een man die naar mij keek van boven, met een vriendelijk doch strenge blik
Al snel ging ik op onderzoek uit. Achter een rij van lange exotische bomen zag ik iets wat ik nog nooit had gezien in Nederland. Het was een standbeeld van een man. Het was immens, vooral voor een negenjarig meisje. Het was het standbeeld van een zittende man, zijn vingers verspreid op zijn knieën. Een man die naar mij keek van boven, met een vriendelijk doch strenge blik. Een man die ik niet kende, totdat ik mijn moeder er naartoe trok. “Dat is dus Atatürk, Esra”, zei ze.
Atatürk. Volgens mijn moeder was het een wrede man. Een onnodige man. Hij had de sultan verraden. Of geholpen en uiteindelijk verraden. Daar was ze nog niet over uit. Zijn intenties waren niet goed. Hij was een alcoholist. Een atheïst. Zijn vrouw was de eerste vrouw in Turkije die wou scheiden toen het legaal werd. Scheiden van hem, hij was dus ook een slechte partner. Uiteindelijk is hij alleen gestorven, zijn vrienden verlieten hem een voor een. Een bittere eenzame dood.
Toch stond ik voor een standbeeld van hem, wat mij verwarde. Toen de zon onderging trok ik de verschillende dekens van mij af en liep ik voorzichtig naar het standbeeld. Ik zat op zijn voet, legde mijn gezicht tegen zijn been aan en keek naar boven.
“Hey Atatürk! Aangenaam kennis te maken.”
“Goedenavond Esra, leuk dat je langs bent gekomen.”
“Waarom vinden mijn ouders je stom?”
“Ze kennen mij niet goed genoeg Esra, niemand kent mij goed genoeg.”
“Mijn ouders kennen mij ook niet goed genoeg, vinden ze mij ook stom?”
“Nee hoor, niemand vindt je stom.”
“Dankje Atatürk!”
Waar mijn moeder een alcoholistische dictator ziet, zien zij een reddende engel. Het blijft dezelfde man
Ik doe niet aan persoonsverheerlijking. Voor mij is het iets wat alleen maar narigheid met zich meebrengt. Kemalisten zijn voor mij mensen met een rood en witte bril voor hun ogen. Waar mijn moeder een alcoholistische dictator ziet, zien zij een reddende engel. Het blijft dezelfde man. Misschien is hij het allebei, misschien geen van beiden. Voor mij was hij een nieuw kampeermaatje. Hij maakte mijn midzomernacht een tikkeltje interessanter. Hij is geen man die ik meer zou willen verheerlijken dan dit. Hij is niet mijn redder, hij is niet mijn vader. Hij vertegenwoordigt mij niet.
We hadden een fijn gesprek en ik kon met een gerust hart gaan slapen. Atatürk zou er wel voor zorgen dat onze auto-onderdelen niet gestolen zouden worden. Anders konden we altijd nog de Bulgaren de schuld geven.