We zijn er dol op: de eigen stichting van neef Arnold of buurvrouw Nicole. Voor hun verjaardag willen ze geen bloemen of fles wijn, maar een envelopje voor Nepal. Op de buurtbarbecue serveren ze Peruaanse hapjes voor een euro. Voor de kinderen van Cusco. De Madonna’s en Bono’s van om de hoek, zo noemt Sara Kinsbergen (31) in haar proefschrift Behind the pictures de duizenden Nederlanders die scholen bouwen in Ghana of weeshuizen bestieren in India.
De ontwikkelingsdeskundige promoveerde in februari aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Het is voor het eerst dat de kenmerken en drijfveren van deze kleinschalige, vrijwillige ontwikkelingsorganisaties zo uitgebreid in kaart zijn gebracht. Kinsbergen keek daarbij ook naar de interactie met donateurs. Wat blijkt? De donateur heeft de ontwikkelingswerker behoorlijk in de tang. Die blijft maar scholen bouwen, omdat hij dénkt dat donateurs dat willen.
Door Lonneke van Genugten. Beeld: Ilvy Njiokiktjien
Je proefschrift heet Behind the pictures. Je ging op zoek naar het verhaal achter de mooie foto’s van schattige kindjes in schooluniform. Kreeg je dat verhaal te horen?
“Zowel in Nederland als tijdens veldbezoek in Kenia en Indonesië hebben we een enorme openheid ervaren. Particuliere initiatieven (PI’s) en hun lokale samenwerkingspartners deelden hun trots en blijdschap, maar ook de moeilijkheden. Hoe ga je om met meningsverschillen? Hoe kies je wie je wel of niet helpt als het hele dorp bij je op de stoep staat?”
Delen ze die moeilijkheden niet met hun donateurs?
“Die willen dat hun geld goed terechtkomt en houden van concrete resultaten. Een deel van de PI’s richt zijn werk daar op in. Ze hebben 5000 euro ontvangen van een echtpaar dat geld heeft ingezameld op hun jubileumfeest en willen daar snel iets moois voor leveren. Ze voelen de donateurs in hun nek hijgen, althans, in hun hoofd is die druk er. Hetzelfde zie je bij gevestigde organisaties die in hun communicatieuitingen heel erg bezig zijn met hoe ze hun werk zo concreet mogelijk kunnen vertalen. Dat levert soms gekke worstelingen op. Want hoe verkoop je een groot lobbyproject aan je donateurs? Dat is geen simpel beeld dat je in een folder vast kunt leggen.”
Misschien vaker updates geven via Facebook?
“De methode maakt niet zoveel uit, het gaat om transparantie. Ik krijg veel nieuwsbrieven van stichtingen uit mijn onderzoek. Op een dag opende ik er twee na elkaar. Allebei schreven ze dat ze de samenwerking met een lokale partnerorganisatie hadden stopgezet. De een schreef een A4-tje vol met de redenen, over hoe moeilijk het was en hoe ze verdergingen. De ander schreef alleen ‘bedankt’ en wie de nieuwe partner was. Nergens las je iets over het hoe en waarom. Als je het hebt over dilemma’s rond communicatie, dan zijn deze twee nieuwsbrieven twee uitersten. De eerste nam de donateur mee in het verhaal, de tweede niet.”
Uit een opiniepeiling van MyWorld blijkt dat bijna de helft van de kleine stichtingen het juist goed vindt als donateurs meedenken.
“Veel PI’s veronderstellen dat donateurs afhaken als ze het gesprek aangaan over het inhuren van betaalde arbeidskrachten of het afbouwen van een mislukt project. Maar als ze dat toch doen, blijkt hun achterban veel redelijker, intelligenter en wereldwijzer dan gedacht. Het is bovendien de vraag hoe duurzaam je bezig bent op de lange termijn als je vooral de groep donateurs tevreden houdt die wil dat je weer een nieuwe school bouwt.”
Uit je onderzoek blijkt dat donateurs vaak onrealistische verwachtingen hebben van wat een kleine stichting voor elkaar kan krijgen.
“Uit een proef blijkt dat ze hun geld het liefst geven aan clubs zonder overhead, gerund door vrijwilligers, die wel actief zijn in meerdere landen en zeer veel ervaring hebben. Ze bestaan, maar het zijn witte olifanten. Zo kom je opnieuw uit bij een educatieve taak voor PI’s: laat maar zien wat het van jullie vraagt, van je lokale partnerorganisatie, hoeveel uren, dagen jullie hiermee bezig zijn. Pas dan krijgen donateurs inzicht in hoe complex ontwikkeling is.”
Wil ik dat wel weten als donateur? Ik geef gewoon geld, en dat moet goed terechtkomen. Klaar.“Stel, ik geef vijf euro aan de stichting van mijn buurvrouw Mietje. Een half jaar later krijg ik een nieuwsbrief dat er dankzij mijn bijdrage een sporthal is gebouwd in Kenia. Een fotootje erbij van basketballende kinderen. Dan denk ik: ‘appeltje eitje daar in Kenia, dat regelt die Mietje vanuit de huiskamer’. Daarmee schets je het onterechte beeld dat het wel meevalt in Afrika en dat de problemen daar zo zijn opgelost. Ontwikkelingsorganisaties graven hun eigen graf als ze alleen het simpele verhaal blijven vertellen. Want dan begrijpt de donateur over een paar jaar niet waarom de armoede nog steeds niet is opgelost en krijgen diezelfde organisaties de schuld.”
Moderne ontwikkelingswerkers zorgen er toch juist voor dat lokale mensen het zelf doen? Niet de vis, maar de hengel, zeg maar.
“Een aanzienlijk deel van de kleine stichtingen werkt nog te weinig aan lokaal eigenaarschap om een duurzame voortzetting van hun project te garanderen. Ze roepen wel dat het binnen vijf jaar zelfstandig moet zijn, maar nemen daar niet de juiste maatregelen voor. Ik heb dat zelf gezien in het veld. Die financiële stroom was zo doorgeknipt, maar die mensen werden aan hun lot overgelaten. Dan schrijft zo’n Nederlandse stichting trots op haar website dat de sporthal is overgedragen, terwijl die mensen daar waren opgezadeld met heel veel zorgen en verantwoordelijkheden. Die sporthal staat dus niet leeg omdat die mensen dom of lui zijn, maar omdat het geen realistisch idee was. Als onderzoeker sta ik daar objectief tegenover, maar als persoon kon ik best boos worden als ik dat zag. Dan dacht ik: waar ben je toch mee bezig?”
Die liepen niet weg, maar zetten juist hun schouders eronder. Lees meer…
Je pleit voor minder cement en stenen, en meer kennisoverdracht?“
Ik had meer lerend vermogen verwacht, zeker bij de stichtingen die al langer meedraaien. Maar de meeste blijven toch slaan op dezelfde trommel. Slechts een minderheid is bezig met het stimuleren van de kritische massa en bredere maatschappijopbouw. In het noordoosten van Kenia kwam ik een mooi voorbeeld tegen. Een Nederlandse stichting bouwt daar een school en een watervoorziening. Maar ze leiden de jeugd ook op om politiek actief te zijn. Dat noem ik een PI met een gouden randje. Ze kunnen foto’s laten zien van hun school, maar ze zijn ook bezig met het onzichtbare werk dat soms nog wel crucialer is dan het zichtbare werk.”
Is dat niet wat veel gevraagd van doe-het-zelvers, de hele maatschappij veranderen? Het zijn toch, excusez le mot,amateurs.
“Onderschat ze niet. Journalisten bellen mij voor voorbeelden van mislukte projecten. Die heb ik, maar die krijg je niet. Want dat is niet het verhaal. Het verhaal is dat er ongelooflijk veel potentieel zit in particuliere initiatieven, als ze bereid zijn om kritisch naar zichzelf te kijken.”
Toch roep je nadrukkelijk niet op tot professionalisering.
“Dat leidt maar tot een bureaucratie met een vijfjarenbeleidsplan. PI’s staan voor de uitdaging om klein te blijven en een duurzame bijdrage aan armoedebestrijding te leveren. Dus niet alleen putten slaan, maar ook lobbyen bij de gemeente voor schoon drinkwater.”
PI’s zijn net mensen en vatbaar voor filantropisch eigenbelang, schrijf je: in sommige dingen hebben ze gewoon geen zin. het moet wel leuk blijven.
“Het woord ‘lobby’ doet denken aan VN-clubs die met vijftien landen aan tafel zitten. Maar lobby is ook dat je aanklopt bij de burgemeester en aankaart wat je hebt gezien. PI’s zijn geneigd om niks met de lokale overheid te maken te willen hebben, die is hun ogen toch maar corrupt. Maar niemand heeft je gedwongen om daar te zitten, dus je moet er toch mee dealen.
Mensen die hun eigen project starten, zijn soms geneigd om in hun comfort zone te blijven, omdat ze denken dat ze niet méér kunnen of niet genoeg tijd hebben. Als ze die aannames aan de kant durven te zetten, worden hun tijd en het geld van donateurs nog veel beter besteed. Ik ben ervan overtuigd dat doe-het-zelvers dan ook anders bekeken worden in de wereld van ontwikkelingssamenwerking. Dan is het niet langer: ‘O ja, dat zijn die mensen die niet-werkende waterputten en lege weeshuizen bouwen’. Nee, dat zijn die kleinschalige, vrijwillige ontwikkelingsorganisaties die met geld van hun buren ongelooflijk veel te weeg brengen.”
Het zijn exponenten van de mondiale participatiesamenleving.
“Ja, de doe-democratie, dat doen PI’s al jaren. In dat licht zijn ze een voorbeeld voor de rest van Nederland, maar in de ontwikkelingssector moeten ze door bezuinigingen en koerswijzigingen in het beleid hard hun best doen om hun belang naar voren te brengen.”
Zeker nu het bedrijfsleven in de spotlights staat.
“Het risico bestaat inderdaad dat de positie van kleine, vrijwillige organisaties in het speelveld kleiner wordt. Mijn advies: blijf bij je kernidentiteit, ga niet mee in die mallemolen van zo’n beleidstrend. Doe vooral niet of je ook een investeerder bent. Als je een paar vrouwen in een weverij in Guatemala poppetjes laat maken die je in Nederland verkoopt op de markt, dan is dat niet het type onderneming waarmee je een serieuze positie verwerft in het debat over hulp en handel.”
PI’s zijn vooral mannen en vrouwen van middelbare leeftijd, blijkt uit je onderzoek.
“Meer dan 70 procent kwam in actie na een reis naar een ontwikkelingsland. Dat verklaart ook waarom zoveel stichtingen actief zijn in Ghana, Indonesië of India. Zolang grote groepen mensen reizen, blijft de trend. Ze bezoeken een schooltje en gaan spontaan sparen voor een nieuw klaslokaal. Maar ik kwam inderdaad vooral babyboomers tegen in het veld. Zestigers die genoeg tijd en geld hebben. Ik vraag me af of het de leeftijd is, of dat het iets is van die generatie, van de normen en waarden die zij in hun jeugd hebben meegekregen.”
Met alles wat je gezien hebt, kun je zelf inmiddels het ideale project beginnen.
“Ik mis het lef en de onbevangenheid die je nodig hebt om geen beren op de weg te zien. Ik zie overal beren. Niet omdat ik heb gezien dat alles mis gaat, maar omdat de realiteit zo complex is.”
Een donatietip dan?
“Ik geef momenteel niks aan goede doelen, omdat ik het gewoon niet meer weet. Ik doe wel eens de oproep aan PI’s: ‘werk wat minder vanuit je hart en meer vanuit je verstand’. Tegen mezelf zou ik moeten zeggen: ‘werk net iets meer vanuit je hart en zet dat verstand eens uit’. PI’s zijn bovengemiddeld hoogopgeleide Nederlanders met een hart dat ongelooflijk hard klopt.” Ze lacht: “Dat van mij moet soms met een defibrillator worden aangezwengeld.”