Beeld: Filograph/iStock
Opinie

‘Lokaal geld zorgt voor (meer) economische gelijkheid’

Hoe de wereld na corona eruitziet is onzeker. Eén ding weten we al wel: grote investeerders en banken zullen profiteren, en ongelijkheid zal verder zijn gegroeid. Een lokaal geldsysteem gaat dat tegen, stelt Jens Kimmel. ‘Een lokale munt gaat terug naar de basis van wat geld is: een ruilmiddel.’

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee
Onlangs kocht ik bij IKEA een nieuwe matras. Het ding ligt prima, en ook de prijs is zacht: slechts 299 euro. De lokale beddenwinkel vroeg bijna het dubbele voor een vergelijkbare matras. Maar, besefte ik later, door mijn euro’s bij IKEA uit te geven, droeg ik wel bij aan de mondiale economische ongelijkheid. Dat klinkt als een grote stap – van een doodgewone matras naar mondiale ongelijkheid. Toch is die kleiner dan het lijkt.

De rijkste 1 procent van de mensen bezat in 2019 ruim 40 procent van al het vermogen

Een schokkende statistiek: in 2019 bezat de rijkste 1 procent van de mensen meer dan 40 procent van al het vermogen – kapitaal, vastgoed, aandelen en andere financiële producten – in de wereld. Elk jaar wordt er wel een nieuw record gevestigd in deze vermogensongelijkheid. Dat komt doordat vermogende mensen elk jaar een groot deel van het mondiale inkomen dat jaarlijks verdiend wordt, opstrijken: vorig jaar verdiende dezelfde rijkste 1 procent twee keer zoveel als de armste 50 procent van de mensen bij elkaar. Als we dit systeem niet drastisch overhoop gooien, zal die mondiale vermogensongelijkheid alleen maar verder groeien.

Geld = een ruilmiddel en geen oppotmiddel

Mijn aankoop bij IKEA droeg bij aan die ongelijkheid: een groot deel van de 299 euro die ik betaalde, wordt uit de lokale economie onttrokken. Dit heeft te maken met de circulatie van geld. In theorie kan geld oneindig circuleren onder huishoudens, ondernemers en bedrijven in de regio. Iemand geeft zijn of haar geld uit bij een bedrijf, dat het geld opnieuw kan uitgeven bij andere bedrijven en ondernemers: er wordt dus twee (of meer) keer geld verdiend en de impact op de lokale economie verdubbelt. Dat is een goede zaak, want zo hebben veel mensen baat bij geld. Dat wil zeggen, in theorie.

Als we geld gebruiken zoals het ooit ontstond – als ruilmiddel binnen een lokale economie – dan hebben lokale bedrijven en gemeenschappen daar baat bij. Geven we het uit búiten de lokale of reële economie, dan wordt geld een oppotmiddel in plaats van een ruilmiddel.

Wij dragen nog meer rente af dan de boeren in de middeleeuwen

In de praktijk van de IKEA’s, Albert Heijns en Actions van deze wereld werkt dat anders. Daar wordt een groot deel van het geld onttrokken uit de (lokale) economie en stroomt het in plaats daarvan naar grootaandeelhouders, internationale topmanagers en CEO’s zonder verbinding met de regio waarin de eerste transactie plaatsvond.

Zo circuleert het vaak helemáál niet meer: oud-eigenaar en CEO van IKEA Ingvar Kamprad kon zo een vermogen van 58,7 miljard dollar bij elkaar sprokkelen terwijl lokale economieën wereldwijd, en daarmee lokale bedrijven en gemeenschappen, bijna 60 miljard dollar armer werden. En dan hebben we het alleen nog over de CEO van IKEA.

Geld laten doen wat het moet doen

“Een heel klein percentage van al het geld in de wereld circuleert binnen de reële economie”, vertelt Dennis Engelsma. Engelsma is ondernemer en initiatiefnemer van de Vix: de lokale, digitale munt van Alkmaar. De Vix is in 2017 gestart en telt inmiddels 125 aangesloten bedrijven die de munt accepteren.

Naar schatting is maar 5-15 procent van al het geld verbonden met tastbare diensten en producten

Geld in de ‘reële economie’, gebruikt als ruilmiddel, is direct verbonden met handel, tastbare diensten en producten. De prijs van een laptop, of een startinvestering waarmee een ondernemer zijn bedden koopt. De rest van het geld beweegt zich op de financiële markten, bijvoorbeeld als vermogen van IKEA-CEO’s. De exacte, wereldwijde omvang van die markten is niet precies bekend, maar een grove schatting stelt dat maar 5 tot 15 procent van al het geld verbonden is met de reële economie. Die andere 85 tot 95 procent zoekt op de financiële markten continu naar rendement, naar een manier om van geld méér geld te maken. En daaraan hebben lokale bedrijven, die echte dingen maken en verkopen, dus weinig.

Lokale munten als de Vix kunnen alleen gebruikt worden als ruilmiddel tussen aangesloten, lokale bedrijven, ondernemers en consumenten. Oppotten wordt ontmoedigd, er bestaan geen financiële markten voor de Vix en multinationals als IKEA doen niet mee. Met andere woorden: het geld is geprogrammeerd om lang te circuleren in de lokale economie. Engelsma: “Een euro gaat nu normaal gesproken na één of twee betalingen de regio uit. Voor de Vix zijn dat ongeveer tien tot twaalf betalingen. Dat weten we uit onderzoek naar de Bristol Pound en de Sardex uit Sardinië.” De Sardex is de succesvolle, Sardiniaanse munt, waar inmiddels ruim vierduizend bedrijven aan meedoen die voor meer dan 80 miljoen Sardex (1 SRD = 1 euro) met elkaar handelen.

Rente is een van de hoofdoorzaken van economische ongelijkheid

Al die lokale handel is goed voor de lokale economie en geeft ondernemers en bewoners direct voordelen. Hun omzet groeit en de omzet van leveranciers en andere bedrijven groeit mee. Daarbij komt nog de sociale voordelen die deze stimulans van de gemeenschapszin met zich meebrengt. Engelsma: “Een bouwbedrijf neemt bijvoorbeeld wijn af bij een wijnmaker in de buurt die ook Vix gebruikt. Die wijnmaker heeft dan een pot Vix en moet die ook weer kwijt. Die betaalt in een restaurant in Vix en dat restaurant gaat ook weer in de regio op zoek naar plekken om de Vix uit te geven.” Zo stokt de uitstroom van geld uit de regio, blijft het in de lokale economie circuleren en krijgen steden, buurten en gemeenschappen meer controle over hun geld.

We dragen allemaal rente af aan de rijken

Rente is een van de hoofdoorzaken van economische ongelijkheid. Geld in het huidige systeem heeft de sterke neiging weg te stromen naar mensen met diepe zakken en financiële markten. Ook in een bijna renteloze periode zoals nu, omdat het op die markten nog wél rente – ofwel rendement – oplevert. Zo hebben lokale economieën en de bedrijven, ondernemers en gemeenschappen die van die economieën afhankelijk zijn, het nakijken. Lokale geldsystemen kunnen helpen die dynamieken te omzeilen.

Prijzen bestaan gemiddeld uit 40 procent rente, waar alleen de rijken van profiteren

Stel dat ik de lokale economie wél had gesteund, met een aankoop bij de beddenwinkel om de hoek in plaats van bij IKEA. Dan nóg zou er geld zijn weggestroomd. Specifieker: dan was er geld van mensen zónder vermogen naar mensen mét vermogen gestroomd. Dit heeft te maken met rente. Net als de meeste bedrijven heeft de lokale beddenverkoper zijn bedrijf gefinancierd met leningen van de bank of een investeerder, voor de aanschaf van het pand – een hypotheek – of voor een startinvestering van 35 kwaliteitsbedden – een bedrijfslening. De leningen zijn ‘rentedragend’: elk jaar betaalt de ondernemer rente aan de bank of investeerder. En die betalingen worden verrekend in de prijs van mijn matras. Zo betaal ik via de bedprijs dus mee aan de rente en spek ik indirect alsnog de bankrekening van een rijke investeerder.

De Duitse milieuactivist en schrijver Margrit Kennedy, die vooropliep in de strijd voor alternatief geld en een rentevrije economie, noemde dit verschijnsel het ‘verborgen herverdelingsmechanisme’: alleen de rijken met een vermogen van boven de 500.000 euro profiteren van rente. Dat wil zeggen, alleen die groep ontvangt meer rente dan ze betaalt. Zo worden met elke aankoop de rijken rijker, omdat zij de rente opstrijken, ten nadele van mensen zonder vermogen.

Of het nu in de beddenwinkel of de bakker is, je betaalt – direct of indirect – rente. Kennedy en haar collega’s rekenden uit dat prijzen gemiddeld voor maar liefst 40 procent uit rente bestaan. In dat opzicht, schreef ze, zijn we slechter af dan boeren in de middeleeuwen, die ‘maar’ 10 procent van hun inkomen moesten afstaan aan hun landheer.

Renteloze, onderlinge schuld = geld

Harry te Riele is initiatiefnemer van de Dam, de lokale, digitale munt van Rotterdam, opgericht in 2013 en met inmiddels zo’n 550 deelnemers. De Dam omzeilt de ‘herverdeling’ via rente door anders naar geld te kijken. Dams ontstaan, in tegenstelling tot euro’s, niet door een rentedragende lening bij de bank of een rijke investeerder, maar tijdens een transactie tussen twee deelnemers. Te Riele legt het uit: “Stel, ik koop een piano met Dams. Dan is mijn saldo bijvoorbeeld  -500 Dam en ben ik de trotse eigenaar van een piano. De pianoverkoper heeft een piano minder maar een saldo van +500 Dam. De minstaanders zijn net zo nodig als de plusstaanders. Het is een ruileconomie met reële economische tegenwaarde.”

Zo ontstaat er dus geld. De pianoverkoper kan zijn +500 Dam opnieuw uitgeven bij andere Dammers; de pianokoper wordt aangemoedigd om lokaal zaken te doen en zo zijn saldo aan te vullen. Particulieren kunnen dat doen door ook ondernemend te zijn en zo uit het rood te komen.  Het saldo van alle Dammers bij elkaar is altijd 0. Zo is geld weer wat het ooit was: een perfecte weerspiegeling van onze onderlinge ruil- of schuldverhoudingen.

Lokaal geld gaat terug naar de basis van wat geld is: een ruilmiddel

Inherent aan dit geldsysteem is dus dat er mensen in de min staan. Met andere woorden, ze krijgen krediet – een lening – maar dan van de gemeenschap en zonder rente. Te Riele: “Als je in de min staat, betaal je over dat krediet geen rente. Sta je positief, dan betaal je een klein percentage Dam aan de stichting om het systeem draaiende te houden. Maar dat is een veel kleiner percentage dan bij een ondernemersrekening bij bijvoorbeeld de Rabobank.” Op deze manier wordt er geen rente doorberekend in de prijzen van diensten en producten, en vindt er ook geen continue afdracht van rente plaats van mensen zónder geld naar mensen mét geld. Sterker nog, mensen mét geld dragen juist de kosten van het systeem.

De Dam en de Vix zijn voorbeelden van hoe het ook anders kan, voorbeelden van waar geld ooit voor bedoeld was. Lokaal geld gaat terug naar de basis van wat geld is: een ruilmiddel. Het circuleert in de lokale economie in plaats van eruit te worden onttrokken en het kent geen rente op het níet hebben van geld, maar juist op het hébben van geld.

Lokaal geld helpt een volgende crisis te verzachten

De economie krijgt tijdens de coronacrisis een zware klap. Overheden proberen de gaten te dichten met hulpgeld voor bedrijven en zzp’ers. Maar ook de zakken van overheden hebben bodems. Vroeg of laat zal de economische crisis echt losbarsten: het uitgelezen moment om op grote schaal lokaal geld te gaan gebruiken. Laten we, net als Harry te Riele deed in Rotterdam, alle gemeentes in Nederland oproepen om rekeningen te openen in lokaal geld. En zich goed in te lezen, want het is duidelijk dat burgemeester Aboutaleb het nog niet helemaal snapt.

Laten we alle gemeentes oproepen om rekeningen te openen in lokaal geld

Wat economische crises met elkaar gemeen hebben: investeerders, banken en consumenten houden hun geld liever op zak. Omdat investeerders en banken er niet op vertrouwen dat bedrijven en ondernemers een lening straks kunnen terugbetalen, en omdat consumenten liever sparen dan uitgeven. Een lokaal geldsysteem is in crisistijd veerkrachtig: bedrijven steunen elkaar met transacties en kredieten. Zo blijft de lokale economie draaien, en komt geld terecht op de plekken waar het het meest nodig is.

Wat als we al het geld in de wereld opnieuw verdelen?

Wordt armoede opgelost door herverdeling van geld?

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons