Leven als 1F’er: vermeende oorlogsmisdadigers in Nederland

De paradox is wezenlijk: 1F’ers mogen niet in Nederland blijven, maar ze kunnen ook niet weggestuurd worden. Wat doet dit met een mens?

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee
Wat ik dagelijks doe? Ik probeer voor de kinderen te zorgen. Ze gaan de hele dag naar school, dan doe ik boodschappen. Als het nodig is, doe ik het huishouden, maar wanneer er heel veel druk op me staat, ga ik bij het water zitten. En daarna weer naar huis. Vaak neem ik een slaappil in om de dag door te komen.
Bovenstaande quote komt uit een interview met Aryan, een Afghaanse vluchteling die door de Nederlandse overheid wordt beschuldigd van medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden. Deze classificatie, beter bekend als de 1F-status, sluit vermeende oorlogsmisdadigers uit van bescherming onder het Vluchtelingenverdrag; zij hebben niet het recht om in Nederland te blijven. Aangezien het voor hen vaak te onveilig is in hun land van herkomst, raken 1F’ers makkelijk verzeild in een schermergebied: officieel mogen ze niet in Nederland blijven, maar ze kunnen ook niet worden uitgezet.

1F status

Wij wilden weten: wat zijn de effecten van deze patstelling op het dagelijkse leven van vermeende oorlogsmisdadigers? Via interviews en informele ontmoetingen hebben we geprobeerd inzicht te krijgen in het proces van wachten op de uitkomst van twee uitersten: of je krijgt een legale status, of je wordt uitgezet. We hebben ons gericht op vluchtelingen uit Afghanistan: ongeveer zestig procent van de 1F’ers is afkomstig uit dat land.

De tijd die 1F’ers in limbo doorbrengen, wordt gekenmerkt door wachten. Maar dat is geen passief proces: antropoloog Rebecca Rotter, die asielzoekers in Glasgow volgde, stelt dat ‘wachten’ een veelheid aan dimensies kent, waaronder affectieve, actieve en productieve aspecten. Ook wij zagen bij de 1F’ers allerlei vormen en fasen van wachten terug: van participatie en inventiviteit tot strijd. Tegelijkertijd waren er ook veel momenten die ze zeer passief beleefden. Door de verschillende fasen van wachten in kaart te brengen, hopen we te beschrijven welke impact de 1F-status heeft op het dagelijks leven van deze Afghaanse vluchtelingen in Nederland.

De uitzichtloosheid van het bestaan: wachten als passief proces

Wachten wordt vaak gezien als een passief fenomeen: het is niet productief en er gebeurt weinig. Antropoloog Vincent Crapanzano beschrijft wachten als iets dat plaatsvindt tussen het nu en de verwachte toekomst. Dat sluit aan bij hoe 1F’ers hun wachtproces beleven. De toekomst waarop ze hopen – eentje zonder 1F-status – is ver weg en onbepaald, aangezien een verdenking van oorlogsmisdaden en/of mensenrechtenschendingen nimmer verjaart.

Jurist en voormalig National Officer van het UNHCR Nederland René Bruin stelde in zijn artikel “Afghanen aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag werd tegengeworpen: voor het leven gestigmatiseerd?” juist die onbepaaldheid aan de kaak. Hij haalt aan dat alle Duitse oorlogsmisdadigers vijftien jaar na de Tweede Wereldoorlog vrijkwamen, met uitzondering van de vier van Breda. Voor de Afghaanse vluchtelingen die een 1F-status hebben gekregen,  is het onduidelijk wanneer de opgelegde sancties jegens hen ooit opgeheven zullen worden. Wat voor effect dat op hen heeft, blijkt uit ons interview met Bashir, die een 1F-status kreeg omdat hij gouverneur werd bij de start van het communistische regime (1978):

‘Ik zit gevangen in een gouden kooi zonder voorzieningen. Als je gevangen zit in een kooi, zul je uiteindelijk sterven. Mijn leven is voorbij, ik ben gek geworden en mijn kinderen zijn ook gek geworden. Ik neem medicijnen om te kalmeren, maar dat lukt niet. Hoe lang nog? In Nederland is er zelfs voor honden opvang, maar niet voor mij.’
Dit citaat laat goed zien hoe machteloos Bashir zich voelt en hoe uitzichtloos hij zijn toekomst ervaart: hij heeft het gevoel dat zijn leven voorbij is. Nederland is een goed land voor wie een oorlog ontvlucht is, een land waar je dromen kunt verwezenlijken. Maar door de sancties die voortvloeien uit het 1F-beleid ervaart Bashir zijn verblijf hier als gevangenschap: hij zit vast in een gouden kooi. Door een vergelijking te trekken met honden – hij stelt dat Nederland beter omgaat met deze onreine dieren dan met hem – beschrijft hij de mate van dehumanisering die hij ervaart.

Hij heeft het gevoel dat zijn leven voorbij is.

De meest extreme vorm van passiviteit die we tegenkwamen, is die van Aryan, die een slaappil inneemt om de dag door te komen. Hij probeert letterlijk de tijd te slijten, wachtend op een toekomst waarvan hij niet weet of die ooit zal komen.

Maar passiviteit kan ook worden omgezet in een vorm van activiteit: wachten als verzet. Luister naar Walid, die bij de Afghaanse overheid werkte tijdens het communistische regime:

‘Ik heb asiel aangevraagd in Nederland en ik heb recht om hier te blijven. Door mijn rechten te ontnemen schendt de Nederlandse overheid mensenrechten. Maar waarom zou ik de rechten van iemand anders schenden? Als ik naar het buitenland ga, moeten mijn vrouw of mijn kinderen Nederland verlaten. Dat wil ik niet. Ik ga nergens heen, ik blijf hier, ik heb het recht om hier te blijven.’
Ook Abdullah verkiest wachten boven een vertrek uit Nederland. De misdaden waarvan hij beschuldigd wordt, heeft hij niet begaan, zegt hij:
‘Mijn zoon steunt mij enorm. Wij blijven vechten. Maar ondanks de hulp die ik van mijn zoon krijg, ben ik ook maar een mens. Al twaalf jaar leef ik in het donker, ik heb veel stress. Vaak denk ik: was ik maar niet gekomen, dan was ik nu dood. Ik ben eigenlijk liever dood, dit is erger dan de dood. Dit is mijn situatie.’
Net als Bashir, die vertelde dat z’n leven voorbij is, gebruikt Abdullah sombere woorden, zoals ‘dood’ en ‘donker’. Tegelijkertijd spreekt Abdullah van ‘blijven vechten’. Beide mannen zijn ferm in hun voornemen hier te blijven: het is actief wachten. Hier in Nederland blijven, is voor hen een vorm van verzet.

Affectief wachtproces: werken aan een toekomst

Sociaal geograaf David Bisell introduceerde het begrip ‘affectief wachten’: het anticiperen op de toekomst. Voor 1F’ers is het lastig om te anticiperen op een verhoopte gebeurtenis in de toekomst: het besluit over hun legale verblijfstatus ligt in handen van de Nederlandse overheid en het is onwaarschijnlijk dat ze die status ooit krijgen. Vluchtelingen met een 1F-status leven in een constante angst voor wat er gaat gebeuren. Zo vertelt Ramin:
‘Telkens als ik een politieauto zie, probeer ik die te ontwijken. Dan loop ik naar de andere kant van de straat of probeer ik me te verschuilen. Als ik ’s avonds een sirene hoor, word ik erg onrustig, omdat ik denk dat ik opgehaald kan worden. Ik ben bang om meegenomen te worden. Ik kan niet terug naar mijn eigen land, omdat het daar onveilig is, maar ik mag ook niet hier blijven.’
Ramin is gefrustreerd door deze onzekerheid. Liever zou hij zou eerlijk berecht worden: dan komt er tenminste duidelijkheid over zijn lot.
‘In Nederland heb je het Internationaal Strafhof. Waarom zijn wij criminelen terwijl wij niet eens veroordeeld zijn? Volgens de Nederlandse autoriteiten zijn we schuldig, waarom sluiten ze ons niet op? Waar is de bewijslast? […] Ik ben moe van de onzekerheid. Iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen daden; als wij iets misdaan hebben, moeten wij berecht worden.’

Wachten als actief proces

Al kunnen 1F’ers moeilijk anticiperen op hun toekomst omdat die zo onvoorspelbaar is, toch proberen ze vaak die te veranderen door de strijd aan te gaan met de Nederlandse overheid. Deze vorm van wachten brengt ons bij wat Rotter ‘actief wachten’ noemt: de wachttijd vullen met activiteiten die betekenis geven aan het dagelijks leven.

Een voorbeeld daarvan is de dagbesteding van Aryan, de man die passief leek te wachten doordat hij soms een slaappil inneemt om de dag door te komen. Toch zorgt hij ook dagelijks voor de kinderen en probeert hij te helpen in het huishouden. Hoewel dat geen intensieve dagbesteding lijkt, is het voor Afghaanse mannen van zijn generatie (hij is in de vijftig) bijzonder om voor de kinderen te zorgen en in het huishouden te helpen. Omdat Aryan geen inkomen heeft, kan hij niet in het financiële onderhoud van zijn gezin voorzien en neemt hij taken over die eigenlijk toegeschreven worden aan vrouwen. Dit druist in tegen traditionele genderrollen en Aryans gevoel van mannelijkheid en waardigheid, maar toch doet hij dit, om actief betekenis te geven aan zijn dagelijkse leven.

Bij veel 1F’ers staat ‘vechten’ (tegen de overheid) centraal bij de invulling van hun dagelijkse leven. Ze verzamelen bijvoorbeeld bewijzen van hun onschuld, starten procedures en vragen (media)aandacht voor hun situatie. Zo ook Ramin. Hij was lijfwacht van president Najibullah en was daarnaast verantwoordelijk voor de beveiliging van belangrijke personen, een taak die in die tijd uitgevoerd werd door de veiligheidsdienst KhAD/WAD. Van zijn precieze taakinvulling heeft hij veel bewijzen, die hij aan de IND heeft overhandigd; de IND beweert echter dat de papieren niet echt zijn en hij ze in Afghanistan heeft gekocht. Ramin heeft getracht zijn onschuld te bewijzen door naar de rechtbank te gaan:

‘Drie rechters hebben mij gehoord, ze hebben allen beslist dat ik ongewenst burger ben. De IND is het met ze eens. Ik ben in hoger beroep gegaan tegen het besluit dat ik ongewenst ben en onder artikel 1F geplaatst blijf. Na een jaar heeft de Raad van State besloten dat ik nog steeds onder artikel 1F val. Ongewenst en 1F.’

Ramin – en vele anderen met hem – pogen actief hun onschuld te bewijzen, om zo in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. Maar Ramins verhaal illustreert hoe moeilijk het is om een verblijfsvergunning te krijgen: de Nederlandse overheid beschouwt bewijs uit Afghanistan als ongeldig en omdat veel 1F’ers hun bewijs alleen daar vandaan kunnen halen, is het voor hen vrijwel onmogelijk om op die manier een Nederlandse verblijfsstatus te krijgen.

Vaak helpen gezinsleden mee aan het verbeteren van de situatie van de 1F’er. Zo heeft Nazila ervoor gezorgd dat haar gezin ondanks Zia’s 1F-status bij elkaar kon blijven. Nazila:

‘We zijn naar Duitsland gegaan, omdat we dan via een omweg het gezin konden herenigen. Omdat ik in Nederland woon, ben ik EU-burger. Alle familieleden kunnen in het kader van gezinshereniging met de EU-burger mee komen. Via deze weg kon ik mijn gezin redden. De IND heeft altijd gezegd dat wij terug moesten naar Afghanistan en dat er geen andere opties waren voor ons om als gezin bij elkaar te blijven. Ik heb mezelf een jaar ingelezen, ik heb zelf ontdekt dat het op deze manier wél kon.’

Wachten als productief proces

Ook op andere manieren spannen gezinsleden zich in voor ‘hun’ 1F’er. Zo volgen kinderen van 1F’ers vaak opleidingen waarmee ze later de situatie van 1F’ers hopen te verbeteren. Het wachten op een verblijfsstatus van hun vader wordt omgezet in een vorm van kapitaal. Deze manier van wachten noemt Rotter ‘productief wachten’.

Productief wachten is volgens Rotter het uitstellen van processen om er een bepaald profijt uit te trekken. Veel 1F’ers gaan bewust (tijdelijk) naar het buitenland om op die manier voorsprong op te bouwen, iets dat je ‘wachtkapitaal’ zou kunnen noemen. Via de EU-route voor gezinshereniging kan de partner of een van de kinderen een gezinslid met 1F-status laten overkomen. Het Nederlandse 1F-beleid is namelijk niet conform de EU-richtlijnen: Nederland is vrijwel het enige land dat deze groep Afghanen categorisch uitsluit. In andere EU-landen kunnen vluchtelingen die tijdens het communistische regime voor de Afghaanse overheid werkten, wel een asielstatus krijgen[1]. Als de 1F’ers dan eenmaal de nationaliteit van dat land verkregen hebben, kunnen zij zich vervolgens als EU-burger soms weer in Nederland vestigen, mits zij niet ongewenst worden verklaard.

Qais heeft deze weg bewandeld. Na een verblijf van bijna vijftien jaar in Nederland, vertrok hij naar België, waar zijn zoon was gaan wonen teneinde Qais over te kunnen laten komen. De zoon ging daarna terug naar Nederland, waar de rest van het gezin woont. Qais heeft nu een baan in België en spaart geld om zich op zijn toekomst voor te bereiden. Hij bezoekt zijn gezin in Nederland om de paar weken. Wanneer hij de Belgische nationaliteit heeft verkregen, wil Qais definitief naar Nederland terugkeren.

Het Nederlandse 1F-beleid is niet conform de EU-richtlijnen

Deze manier van ‘wachten’ is productief: er wordt kapitaal opgebouwd door middel van een tijdelijk verblijf in het buitenland, kapitaal dat uiteindelijk in een verblijfsvergunning kan worden omgezet. Zo’n proces is echter tijdrovend en er moeten veel obstakels overbrugd worden om het uiteindelijke doel te behalen: het zal Qais vijf jaar kosten eer hij in België tot staatsburger genaturaliseerd kan worden. Pas daarna kan hij, op basis van zijn nieuwverworven rechten als EU-burger, terugkeren naar Nederland, mits hij niet ongewenst verklaard wordt.[2]

Ook de kinderen van veel 1F’ers bekwamen zich in productief wachten. Terwijl hun vader wacht op zijn verblijfsstatus, of op zijn uitzetting, volgen zij opleidingen waarmee ze hopen later het lot van hun vader en andere 1F’ers te kunnen verbeteren – denk aan rechten, maatschappelijk werk of geneeskunde. Sommige kinderen willen advocaat worden, om hun vader juridisch bij te staan; anderen willen hun ouders kunnen helpen met de lichamelijke en psychische klachten die door hun 1F-status zijn ontstaan. Abdullahs zoon studeert bijvoorbeeld geneeskunde, en heeft bij zijn docenten advies ingewonnen welke medicijnen zijn vader moest slikken en waar hij die, als illegaal zonder recht op zorg, kon krijgen.

Wachten als regressief proces

Rotters onderzoek naar het wachtproces van Glasgowse vluchtelingen leidde tot positiever en optimistischer conclusies dan wij bij de 1F’ers gerechtvaardigd achten. Bij hen kan ‘wachten’ niet alleen vooruitgang betekenen, in de vorm van hoop op een betere toekomst (affectief), het proberen te verbeteren van het dagelijks leven (actief), of het opbouwen van kapitaal (productief), maar is helaas ook geregeld sprake van achteruitgang. Veel 1F’ers kampen door het lange wachten en de grote onzekerheid die daarmee gepaard gaat, met een verslechtering van zowel hun lichamelijke als hun psychische gezondheid.

Mushfegh is daarvan een heftig voorbeeld. Nadat hij in 2002 beschuldigd werd van het plegen van oorlogsmisdaden, is zijn psychische gezondheid sterk achteruit gegaan. In 2003 kreeg Mushfegh een ernstige depressie.[1] Hij kreeg toen antidepressiva, plus ondersteuning van een psychiater en psycholoog. Maar hoe meer de IND hem onder druk zette, hoe groter zijn psychische problemen werden:

‘Wanneer je iets niet hebt gedaan, maar dat ze zeggen van wel, heeft dat grote invloed op je geest. Vanaf 2003 heeft de IND mij geestelijk gemarteld. Maar ik heb niets gedaan. Ik stond zo onder druk dat ik in 2010 op de psychiatrische afdeling een zelfmoordpoging heb gedaan. Antidepressiva hebben bij mij weinig effect en veel bijwerkingen. Het enige dat een beetje hielp, was Lexapro, maar sinds 2003 ben ik tien keer van medicatie gewisseld. Mijn problemen hebben ertoe geleid dat ik nachtmerries heb. ’s Nachts slaap ik niet meer dan twee of drie uur. Soms maar een uur, dan ben ik er erg slecht aan toe. Dan denk ik vaak dat ik mezelf moet ombrengen. Ik heb sinds 2014 last van die nachtmerries.’
Mushfegh zat bijna twee jaar in een psychiatrische inrichting. Zijn nachtmerries zijn door de therapie inmiddels minder geworden. Na zijn derde suïcidepoging in maart 2017, waarbij hij in kritieke toestand in het ziekenhuis werd opgenomen, is hij de psychiatrische kliniek uitgezet. Momenteel zit hij zijn wachttijd uit in een AZC; tijdens zijn verblijf daar krijgt hij geen passende psychologische hulp.

Alhoewel Mushfegh een extreem voorbeeld is, kampen veel 1F’ers met soortgelijke problemen. Veel 1F’ers zijn bang, depressief, hebben lichamelijke problemen zoals een hoge bloeddruk of een slecht hart, of zijn suïcidaal. En de stress die de 1F-status met zich meebrengt, raakt ook de andere gezinsleden: veel van hen kampen eveneens met depressies en hebben psychische hulp nodig.

Zo werd Zia’s hele gezin meegetrokken is in het regressieve wachtproces van hun vader. Het gezin verhuisde in 2011 naar Duitsland, om Zia’s uitzetting naar Afghanistan te voorkomen. Hoewel het gezin nu veilig is, hebben ze het leven dat ze in Nederland moeizaam hadden opgebouwd, moeten achterlaten en moesten ze in Duitsland volledig overnieuw beginnen. Dat levert ze veel problemen op, onder meer met de taal. “Mijn dochter van negen huilt iedere dag, omdat ze terug naar huis wil”, zegt Zia’s vrouw. De oudste zoon was in Nederland een succesvolle VWO-leerling, maar komt nu moeilijk mee vanwege zijn taalachterstand. Ook financieel staat het gezin onder grote druk, omdat ze de zorg- en huurtoeslag die ze vanaf 2006 ontvangen hebben, nu moeten terugbetalen. Die dagelijkse hoogspanning – zowel tijdens de 1F-status als daarna –heeft fikse psychische gevolgen, vertelt Nazila:

‘Zia en ik zijn allebei depressief. Doordat hij niet meetelde, telde ik ook niet mee. Ik kon mijn opleiding niet afmaken. Ik kon alles niet meer verdragen. Ik heb een uitkering aangevraagd. Ik had thuis niet vier, maar vijf kinderen: mijn man was ook een soort kind. Het brandt, ik heb alles achter moeten laten. Ik heb mijn best gedaan voor de kinderen, alleen door de kinderen heb ik het kunnen volhouden.’

De kinderen kampen eveneens met psychische problemen. Nazila over hun zoon van zeventien:
‘Hij sprak op een gegeven moment niet meer, niets interesseerde hem nog. Hij geeft mij vaak de schuld van alles. Ook mijn dochter geeft mij soms de schuld. Soms denk ik ook wel dat ze daartoe het recht hebben.’

Waarom wachten 1F’ers in Nederland?

Wanneer 1F’ers hier zo’n onzeker toekomstperspectief hebben en basisrechten ontberen, zoals recht op voedsel, onderdak en kleding, waarom kiezen ze er dan toch voor in Nederland te blijven wachten op een verblijfsvergunning?

De belangrijkste reden is dat zij hier vaak al vijftien tot twintig jaar wonen, meestal met het hele gezin, en hier inmiddels een bestaan hebben opgebouwd. Voordat zij een 1F-status tegengeworpen kregen, hadden zij namelijk vaak al een verblijfsvergunning, werk, een huis en contacten. Ze willen graag terug naar dat oude leven. Een soortgelijk leven in een ander land opbouwen, kost veel tijd en moeite, zoals Zia’s gezin laat zien. Bovendien levert een verzoek aan andere landen om daar toegelaten te worden, vaak niets op: doordat Nederland ze als 1F’er heeft aangemerkt – iets dat, zoals gememoreerd, in andere EU-landen amper gebeurt – zijn ze voortaan als vermeende oorlogsmisdadigers geoormerkt. Voorts zijn andere landen sowieso niet erg geneigd om vluchtelingen op te nemen als zij al in een EU-land wonen. Amir: “Ik heb veertig landen aangeschreven. Van 37 heb ik niets gehoord, van de overige drie kreeg ik een negatief antwoord.”

Ze zijn voortaan als vermeende oorlogsmisdadigers geoormerkt

Voorst beschikken 1F’ers zelden over de financiële middelen om zelfstandig het land te verlaten. Om gebruik te maken van de EU-route voor gezinshereniging, moet een gezinslid wel de verhuizing naar een ander EU-land kunnen bekostigen: je moet er een huis huren en een baan vinden.

De laatste reden die veel participanten aanhalen om in Nederland te blijven, kun je zien als een vorm van verzet. 1F’ers zijn overtuigd van hun onschuld, en zetten alles op alles om die te bewijzen. Ze willen een schoon blazoen om een legaal verblijf toegekend te krijgen, en in Nederland kunnen blijven. En vooral: ze willen niet gedwongen worden om hun gezin achter te laten.

Blijven vechten

Het wachtproces van 1F’ers is geen passief proces is, maar juist veelzijdig. Waar ze kunnen, strijden ze voor een verblijfsvergunning, en, niet minder belangrijk, voor erkenning van hun onschuld. Dat ze ons hun verhaal vertellen, is daar onderdeel van.

Volgens de 1F’ers wuift de overheid (in casu de IND) hun verhaal vaak weg als onrechtmatig bewijs. Soms worden ze er zelfs van beschuldigd bewijzen gekocht te hebben, zoals in het geval van Ramin en Abdullah. Om hun situatie onder de aandacht te brengen, proberen 1F’ers nu aandacht in de media te krijgen.

Vooral de onzekerheid van het wachten maakt hun situatie ondraaglijk. Daarom vragen veel 1F’ers om een eerlijk proces; nu wordt hun schuld verondersteld totdat zijzelf het tegendeel bewezen hebben. Ramin verwoordt wat veel andere 1F’ers op andere manieren tegen ons zeiden: “Ik ben niet bang, ik blijf vechten voor rechtvaardigheid.”

Footnotes

De meeste citaten zijn ietwat geparafraseerd. Sommige namen zijn pseudoniemen om de anonimiteit van de spreker te garanderen.
[1] Desgevraagd liet mensenrechtenadvocaat en 1F-expert Wil Eikelboom weten dat de EU-route voor gezinshereniging werkt “omdat er in het andere EU-land geen asiel wordt aangevraagd, maar een verblijfsstatus als partner van een EU-burger. Die mag alleen worden geweigerd als er sprake is van een actueel gevaar voor de openbare orde. Volgens de meeste lidstaten is daarvan bij 1F alleen op grond van vermeend gedrag in het verleden geen sprake. Nederland vindt van wel, daarom kunnen de 1F’ers op deze grond niet terugkeren naar Nederland.” De vraag of dat terecht is, ligt momenteel voor in een prejudiciële procedure bij het Hof van Justitie in Luxemburg (C-331/16), een zaak van Wil Eikelboom en Marieke van Eik. De conclusie van de Advocaat-Generaal in die zaak wordt verwacht op 16 november a.s. [terug]
[2] Inmiddels is Qais ongewenst verklaard; hij kan zodoende niet terugkeren naar zijn gezin in Nederland. [terug]

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons