Hij ligt op de grond en wordt door twee politiemannen met een gummiknuppel bewerkt, terwijl een ander pepperspray in zijn ogen spuit. Erg ongepast misschien, maar ik bedenk me dat als ik nu een foto maak, ik mijn rechtervoet met zwarte slipper en paars gelakte teennagels in het zelfde frame als zijn bezwete en schreeuwende hoofd kan plaatsen.
Het zou een vervreemdend beeld opleveren. Hoe vreemder en chaotischer de situatie, hoe rustiger ik meestal wordt. Het huilen en schreeuwen van de man doorbreekt mijn contemplatieve sluimerstand. Hij heeft net mijn portemonnee gejat. Dat is niet ok, nee. Maar rechtvaardigt het wat zich hier voor mijn ogen afspeelt?
Twee uur daarvoor struinde ik met vriendin Rieneke over de Owino Market, de drukste markt van Uganda, middenin de hoofdstad af. Tussen de gammele plastic afdakjes boven het hoofd en dunne paadjes van modder en afval onder de schoenen, was het heet en druk en benauwd. Ik herken ondertussen structuur in de chaotische mensenmassa waarin we werden opgeslokt. Tezamen een enorme duizendpoot.
Undercover
Opeens grist iemand mijn portemonnee uit mijn tas. Voor ik er erg in had was hij verdwenen. Tien seconden later kwam er een man in burger op ons af, die zich als ‘undercover politie’ introduceerde. Onze wenkbrauwen fronsten bij het aanzien van de ‘police unit’, waar hij ons door de hectische menigte naartoe loodste. Het leek eerder op een soort van tinnen stacaravan die ergens lukraak op de stoep, tussen alle kraampjes en mensen, uit de lucht was komen vallen. Het was een absurd, gammel gevaarte. Was dit een grap?
Maar wat van buiten nog voor droogkomisch door kon gaan, werd schrijnend van binnen. Mijn vriendin en ik werden naar binnen gecommandeerd en probeerden ons staande te houden in de veels te kleine en benauwde ruimte van drie bij drie meter, waarin we minstens vijf vatsige politieagenten met machtsbeluste grijns aantroffen. Zweetdruppels druppelden van ieders gezicht.
Rood doorlopen ogen
Achterin hoorde ik geschreeuw en gehuil. De tralies aan de deur worden door zes handen vastgehouden, met daarboven zes rood doorlopen, wanhopige ogen. Wat is hier aan de hand? Het antwoord brandde zich een paar seconden later in mijn ogen, omdat een politieagent die zich ergerde aan het kabaal van de gevangenen, pontificaal voor de tralies ging staan en een fles pepperspray leegspoot richting de schatweg 10 man in een ruimte van 1 bij 3. Wat hij echter vergat, is dat de gevangenis onderdeel is van de stacaravan en hij zodoende ook zichzelf, en ons, vergaste. Zij achter de tralies, loeiden hard. Wij, aan de andere kant, renden weg.
Terwijl ik buiten op een bankje, met brandende ogen en geïrriteerde gemoedstoestand en neus, tussen de marktkoopwaar mijn verklaring aan het afleggen was, keek ik verbaasd op toen twee politiemannen de stacaravan inliepen met tussen hen in de dief van mijn portemonnee. Ik moest het ze nageven, dat was snel gedaan. Ik vroeg de rechercheur of ik even naar binnen kon om te kijken of met de dief ook mijn portemonnee, en dan hopelijk ook pinpas, gevonden waren.
Voor mijn neus gemarteld
Als ik het verschrikkelijke hok inloop, ligt de dief dus op de grond. Ik herken hem van op de markt. Hij wordt voor mijn neus gemarteld. Een jongen is het nog, ik schat 17 jaar, met een fake designer broek van Dolce & Gabana aan. Hij schreeuwt en huilt. Grijnzend slaan de vatsige politiemannen op hem in. We hebben oogcontact, ik en mijn dief. Wat is mijn rol nu in dit geheel? Passieve toeschouwer of bewuste participant? Wie zwijgt, stemt in, zeggen ze toch?
Ik vraag naar mijn portemonnee. Zodra ik die terug heb mogen ze die man van mij laten gaan. Schijnbaar zijn ze al met de dief naar de plek gegaan waar hij naar eigen zeggen de portemonnee met pinpas had weggegooid, nadat hij het geld eruit gepakt had. De portemonnee is weg. De politie agenten lijken van plan de man net zo lang te martelen, totdat ze de portemonnee gevonden hebben. Maar de portemonnee is weg.
Ik besluit dat ik het niet langer kan aanzien en vertel hen dat ik wil dat ze stoppen met slaan. De twee politiemannen, èn de dief, kijken me verbaasd aan. “Maar dit is een dief! Hij heeft net je portemonnee gestolen! Hij moet gestraft worden. Anders doet hij het zo weer.”
Mob Justice
Ik weet dat er in Uganda, en Afrika, anders om wordt gegaan met dieven dan dat ik gewend ben. Als je hier iets steelt in het openbaar en iemand ziet het, wordt je ter plekke door iedereen afgemaakt. Mob justice, noemen ze dat. Ik heb het een keer zien gebeuren. Stenen, stoelen, takken, alles wat voor handen is wordt gebruikt om iemand zo kapot te maken dat hij ter plekke, op straat, sterft. Omdat de politie vaak toch niks doet, en de samenleving zelf dus een afschrikwekkende manier moet verzinnen om overvallen tegen te gaan. Het is verschrikkelijk, natuurlijk, maar zorgt er voor dat ik me vaak zelfs in de meest troosteloze krottenwijk veilig voel. Iemand die iets van mij steelt, riskeert immers zijn leven.
Nu is het genoeg. Ik wil dat het martelen stopt. “Stop met hem te slaan!”. Misprijzig en verbaasd wordt ik aangekeken. Die mzungu snapt er duidelijk helemaal niks van. “Nou meisje, als je dat echt wilt, moet je een verklaring tekenen”. En dus schrijf ik, in dat loeihete koekblik waarin achterin nog steeds de mannen schreeuwen en huilen, de volgende zin op een verfrommeld papiertje; ‘Ik wil dat U stopt met het martelen van mijn dief. Bedankt, Marlies Pilon.’ Met een handtekening eronder. Maakt het zo lekker officieel.
Het wijzende vingertje
De man mag opstaan en wordt in de gevangenis met schreeuwende op elkaar geplette mannen gegooid. Daar staat hij, tussen de rest. Ik besluit tot een laatste uitwisseling. Hoewel ik geen idee heb wat ik ga zeggen en me best klein voel tussen als die grote mannen zeg ik, met een zo zwaar mogelijke stem ;“Je hebt geluk gehad en dat weet je dondersgoed. Ik hoop dat je je les geleerd hebt. Doe het nooit meer, want stelen is niet goed voor jezelf, voor je gezin, voor je God, en ook niet voor mij”. Ik besef dat ik met mijn vinger naar hem wijs. Vreselijk vind ik dat, als mensen dat doen. Hij knikt een beetje beduusd. Ik ga er maar weer eens vandoor.
Als ik bezweet wegloop uit de stacaravan roept hij me opeens na. “Madame!” Ik draai me om en kijk hem aan. Zijn ogen staan opeens op onschuldige puppy. “Een vraagje nog. Heeft U misschien nog iemand nodig in huis? Ik ben een hele goede guard en kan koken en tuinieren!” Zoals wel vaker weet ik niet of dit nou droogkomisch of erg schrijnend is.