Hoewel niets mooier is dan spontane avonturen, blijk ik heimelijk behoefte aan structuur te hebben. Dus koop ik elke drie maanden voor mijzelf een nieuw, leeg boek. Een goedkoop kartonnen exemplaar voor een goed doel.
Al voor mijn flitsende start als columnist, schreef ik dagboeken vol steekwoorden en liefdesverklaringen.
Om mijn gedachten en de wereld om mij heen enigszins overzichtelijk te houden, schrijf ik. In plaats van mijn agenda inplannen, noteer ik achteraf de wat er vandaag gebeurd is. Daarmee zijn de dagboeknotities een bron van inzicht en inspiratie.
Nu beleef ik opnieuw de ontmoeting met Ayesha, de Indiase uit Londen uit mijn vorige column, en de hobbelige tocht per nachtbus door Nepal. Er valt meer over te zeggen dan dat we vertrokken en aankwamen. Met een reisgenootje aan mijn zijde, durfde ik eindelijk tijdens een tussenstop bij een vervallen restaurant-winkel-tankstation een plas te gaan doen. Het is duidelijk dat ik de enige ben die nerveus word zodra we stilstaan. Een horloge en een spoorboekje met pauzetijden op de verschillende haltes zouden helpen.
Kamerscherm
Achter het verroeste Coca-Cola uithangbord dat dienst doet als kamerscherm, hurk ik naast de andere vrouwen boven een greppeltje. Ayesha neemt haar tijd, ik leer al snel dat zij niet bang is om mensen te laten wachten.
De reis gaat, met een kleine vertraging, verder. Onderweg ontmoeten we gestrande reizigers naast een gekapseisde vrachtwagen. De afgrond naast het wegdek is diep en donker, de haarspelden zijn scherp. Bij elke bocht toeteren de kleurige trucks en versierde bussen met opschriften als “Love and Peace” en “Horn Please!”.
Het grote, rotsachtige niets
Op het moment dat ik mijn ogen sluit en me bedenk dat dit de laatste rit is die ik ooit zal maken, uit gezond verstand of door het noodlot, staan we met een schok stil. Een passerende bus is zo dichtbij tot stilstand gekomen, dat ik de passagiers ervan kan aanraken.
Er wordt geschreeuwd, medereizigers springen op en hangen uit de ramen. Aan de ander kant van onze bus, op zo'n halve meter van het voorwiel, houdt de weg op. Daar begint het grote, rotsachtige niets.
Onbekende goden
Of we zijn we verongelukt, vraagt Ayesha me slaperig. Ik antwoord dat ik denk van bijna en zij doet haar ogen weer dicht.
Onze chauffeur klimt uit de bus en raakt slaags met de tegenliggers. Voor ik snap wat er gebeurt, is unaniem besloten dat we doorreizen zonder chauffeur. We laten hem ruziemakend achter.
Onze tengere bijrijder, een donkere jongen die tot nu toe behendig alle passagiers en bagage in en uit onze bus duwde bij onzichtbare bushaltes, neemt het stuur over. Ik schat hem hooguit vijftien. Om te sturen moet hij met zijn volle gewicht aan het grote stuur gaan hangen. De muziek klinkt onverminderd schel, vrolijk en hard. Onze logge wagen weet hij langs de tegenligger te manoeuvreren, waarbij de gekleurde verf van de flanken wordt geschraapt. Niemand in de bus bidt die nacht tot zo veel onbekende goden als ik.