Afrika-correspondent Kees Broere begrijpt niet hoe mensen in Afrikaanse landen kunnen geloven in een 'uitheemse' God.
Ze werkt voor een bedrijf waar zij haar moderne ideeën over technologie en marketing naar hartelust in de praktijk kan brengen. De baan neemt veel van haar tijd in beslag, maar is de moeite meer dan waard. Andere zaken schieten er soms een beetje bij in. Het zij zo. Die komen later wel. Op één ding na.
Als Keniaanse, als vrouw uit Afrika, gaat haar hart uit naar een geloof dat met de geschiedenis van haar wereld bitter weinig te maken heeft
Elke doordeweekse ochtend zit zij om half zeven in de kerk. Ze is lid van de Pinkstergemeente en is daar trots op. Als ‘herboren’ christen zou zij geen ander geloof het hare willen noemen. En nee, dat zij een ongehuwde moeder is die graag uitgaat en danst, neemt niemand binnen haar kerk haar kwalijk.
Mooi, die combinatie van individuele vrijheid en gemeenschapszin. Maar één ding kan ik nog steeds niet goed begrijpen. Als Keniaanse, als vrouw uit Afrika, gaat haar hart uit naar een geloof dat met de geschiedenis van haar wereld bitter weinig te maken heeft. Haar God is een geïmporteerde, een ‘uitheemse’ God.
Als ik haar vraag of ook zijzelf dat soms een vreemde zaak vindt, trekt zij haar wenkbrauwen op. ‘Dat maakt voor mij helemaal niets uit.’
Variaties op deze woorden heb ik de afgelopen jaren hier vaak kunnen horen. Afrikanen noemen zich christen, of moslim, en maken zich over de oorsprong van hun religie geen enkele zorg. Het is hún geloof, punt uit. Na meer dan duizend jaar islam in Afrika kan ik me daarbij het nodige voorstellen. Maar het christendom is hier nog steeds een relatief nieuwe godsdienst.
Wat Afrika zo goed als niet bereikte, en ook van binnenuit niet opkwam, was ongeloof
U heeft de uitdrukking mogelijk wel eens gehoord, bijvoorbeeld uit de mond van de anglicaanse aartsbisschop Desmond Tutu: ‘Toen met de kolonisten ook de missionarissen kwamen, hadden wij in Afrika de grond, en zij de bijbel. Ze vroegen ons de ogen te sluiten en te bidden. Toen we de ogen weer openden, hadden wij de bijbel, en zij de grond.’ Het klinkt als een uitwisseling, maar is natuurlijk gewoon roof.
Wat Afrika zo goed als niet bereikte, en ook van binnenuit niet opkwam, was ongeloof. Ik verbleef al jaren op het continent, toen ik voor het eerst iemand ontmoette, een hoge Ugandese militair, die ongevraagd vertelde waarom hij zich atheïst noemde. Daarna ben ik er welgeteld nog twee tegengekomen.
Maar sinds kort hebben we ‘Atheists In Kenya’ (AIK). Het mogen dan ongelovigen zijn, een missie hebben ze wel. Met een beroep op de Keniaanse grondwet uit 2010 streven zij naar een heldere scheiding tussen kerk en staat. Dat Kenia een seculiere natie is, is volgens hen een constitutioneel gegeven, dat gewaarborgd dient te worden.
Iedereen wenste het vertoog over religie binnen een eigen, ‘inheemse’ context te plaatsen
Kerkelijke leiders in Kenia sloegen meteen op tilt en eisten dat AIK geschrapt zou worden uit het landelijk register van officieel erkende maatschappelijke verenigingen. AIK, zo is hun redenering, ondermijnt immers de moraal van de samenleving. Kletskoek, natuurlijk, maar religieuze leiders slaan wel vaker onzinnige taal uit.
Voordeel is wel dat het debat op een hoger niveau terecht is gekomen. Dat bleek me onlangs, toen ik bij Pawa254, een centrum voor jonge activisten, vrijdenkers, kunstenaars en mediamensen, een discussie bijwoonde over ‘de rol van religie binnen de staat’.
Het was een bonte meningenavond. Een enkeling leek dronken, minstens van zijn eigen woorden, anderen hielden uiterst bezielde, zij het niet noodzakelijk logisch consistente betogen, maar iedereen probeerde het denken over een belangrijke zaak een stap verder te krijgen – en vooral ook: iedereen wenste het vertoog over religie binnen een eigen, ‘inheemse’ context te plaatsen.
‘God is een idee’, zei een van de deelnemers. Het was in elk geval zíjn idee.