Het Britse Department for International Development, DFID, kan een voorbeeld zijn voor de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Maar is de Britse aanpak in de praktijk inderdaad professioneler en effectiever dan de huidige Nederlandse manier? Oneworld peilt de reacties van twee deskundigen. Arjan de Haan is docent aan het Institute of Social Studies in Den Haag en was tot vorig jaar adviseur bij DFID. Sabine Hausler heeft twintig jaar ervaring als deskundige op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, en adviseerde verschillende ontwikkelingsorganisaties, waaronder DGIS.
Globalisering
De WRR bekritiseerde in haar rapport onder andere het achterblijven van professionalisering van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Die sluit niet meer aan bij de globaliserende wereld, die om nieuwe doelstellingen vraagt. Ook Arjan de Haan van het ISS vindt dat Nederland qua professionaliteit tekortschiet ten opzichte van DFID en de Scandinavische landen, maar is minder somber over de huidige stand van zaken. Hij wijst erop dat Nederland nog steeds hoge ogen gooit op de Commitment to Development Index. Dat is een internationale graadmeter waarbij op grond van allerlei criteria bepaald wordt hoe goed een land bijdraagt aan ontwikkelingshulp. Nederland scoort in veel opzichten zelfs hoger dan DFID. Een analyse van die verschillen tussen het Nederlandse en Britse model ontbreekt in de discussie.
Foto: CC |
Lange termijn
De Haan vindt dat Nederland wel veel kan leren van de technische en professionele kennis van DFID, en de manier waarop deze georganiseerd is. Zijn ervaring is dat de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking het in de praktijk juist op gebied van lange termijn visie vaak wel wat beter doet dan DFID, bij voorbeeld op het belangrijke gebied van capaciteitsondersteuning. Waar DFID technischer en professioneler is dan Nederland, komen de Britten op partnerorganisaties, de ontvangende kant, vaak wat kort door de bocht en soms zelfs wat arrogant over, meent De Haan.
Deskundigheid
Waar De Haan en Hausler het grondig over eens zijn, is het verschil in organisatiestructuur en het effect daarvan op deskundigheid. “DFID functioneert als een onafhankelijk ministerie, investeert veel in eigen kennis en kunde. De lijnen zijn kort en er zijn goede interne discussies en analyses. Binnen DFID houdt men zich continu bezig met onderzoek en beleid. Kennisinstituten, zoals in Nederland het ISS, zijn sterker en directer betrokken bij het debat over het ontwikkelingsbeleid”, vertelt wetenschapper De Haan. Waar de WRR forse kritiek op had, was het achterblijven van professionalisering van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking bij de ontwikkeling naar een nieuwe, globaliserende wereld met nieuwe doelstellingen “In de afgelopen 10-20 jaar is de deskundigheid in Nederland gestaag verminderd”, beaamt Sabine Hausler.
NLAID
De Haan vraagt zich wel af of een structuur als die van DFID er in Nederland hetzelfde uit zou moeten zien. De Britse structuur is historisch nu eenmaal zo gegroeid, en politiek bepaald. “Binnen Nederland zou het ook op een eigen manier ingericht kunnen worden, namelijk nog steeds binnen Buitenlandse Zaken, maar onafhankelijker en meer gespecialiseerd.” Een honderd procent onafhankelijk NLAID, zoals DFID, is niet per se noodzakelijk vindt De Haan. “Koenders wekt in elk geval niet de indruk dat hij NLAID gaat oprichten, en er lijkt ook geen politieke druk voor te bestaan”, concludeert hij.
Ook Hausler is zeer gecharmeerd van de professionaliteit van DFID en de Scandinavische ontwikkelingssamenwerking: “Ze kennen een zekere onafhankelijkheid ten opzichte van de bewindspersoon, en hebben een vorm van rechtstreekse rapportage aan het parlement. Hun personeelsbeleid staat los van het departement en heeft een eigen dynamiek. De staf van de bewindspersoon is hierdoor klein, en beperkt zich tot ontwikkeling van beleid en politieke verantwoording.”
Onafhankelijk en Europees
Hausler is voorstander van het loskoppelen van het huidige directoraat DGIS van het ministerie van Buitenlandse Zaken en het oprichten van een onafhankelijk NLAID. Zij ziet echter nog meer in de oprichting van een NLAID dat intensief samenwerkt op EU-niveau en gebruik maakt van de deskundigheid elders in Europa.”. Hierbij kan veel profijt getrokken worden van de grote capaciteit en expertise van DFID en de Scandinavische organisaties. Dit is een lange weg, maar tevens een mooie kans voor Nederland om zijn voortrekkersrol weer terug te krijgen”, aldus Hausler.
De discussie over een nieuwe, professionelere vorm van Nederlandse ontwikkelingssamenwerking zal de komende tijd nog voort duren. Deskundigen zijn in elk geval eensgezind in hun waardering voor de WRR, die met het rapport de knuppel in het hoenderhok heeft gegooid. Wordt vervolgd.
Debat over WRR rapport Woensdag 10 februari: debat in Pakhuis de Zwijger, Amsterdam Maandag 15 februari: debat in Lux, Nijmegen Woensdag 18 januari: debat in de Harmonie, Tilburg Lees ook: |