Still uit de film 'Tula the Revolt'

Deze zwarte verzetshelden verdienen een standbeeld

Edward Colston: slavenhandelaar met standbeeld in Bristol. William Gladstone: zoon van een plantage-eigenaar met ‘eigen’ universiteitsgebouw in Liverpool. Ook Nederland kent monumenten van problematische figuren. Welke zwarte verzetsstrijders verdienen in hun plaats een standbeeld?

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee
Update 17 augustus 2020

Elk jaar wordt op Curaçao de grote opstand van tot slaaf gemaakten op 17 augustus 1795 herdacht. De Dia Di Lucha Pa Libertat (Dag van de Vrijheidsstrijd) wordt ook wel ‘Tuladag’ genoemd, naar verzetsleider Tula. In Nederland, waar NinSee de herdenkingsdag organiseert, is er maar weinig erkenning voor Tuladag.

Dat komt doordat de koloniale geschiedenis van de Caribische eilanden in het Nederlandse onderwijs nauwelijks wordt onderwezen, zegt onderzoeker, schrijver en onderwijzer op het gebied van diversiteit en dekolonisatie Alfrida Martis. Niet alleen in het Europese deel van het koninkrijk, maar ook op Curaçao is het een onderbelicht deel van de geschiedenis, zegt Martis. “Het Caribisch gebied volgt namelijk het Nederlandse onderwijssysteem.”

Tula, die tijdens de opstand werd gemarteld en vermoord, werd achteraf door de Nederlanders afgeschilderd als een schurk, en werd lange tijd door veel Curaçaoënaars negatief herinnerd (of helemaal niet). In 2018 meldde het Caribisch Netwerk nog dat weinig jongeren weten wie Tula was of waar Tuladag voor staat. Maar dat is aan het veranderen, zegt Martis: “Ik zie – vooral onder Caribische jongeren – een groeiend besef dat Tula belangrijk is geweest voor de uiteindelijke afschaffing van de slavernij. Caribische jongeren verdiepen zich meer in hun eigen koloniale geschiedenis en hoe dat doorwerkt in het heden. Ik zie nu bijvoorbeeld ook op sociale media dat veel jongeren enthousiast zijn om meer te leren over hun voorouders middels de slavenregisters van Curaçao die vanmiddag worden gepubliceerd. ”

Op 10 juni plonsde Edward Colston in het water en één dag eerder besloot de Universiteit van Liverpool de Gladstone Hall te hernoemen. In Engeland, maar ook bij onze zuiderburen, die op 11 juni een standbeeld van koning Leopold II in Erkeren weghaalden, wordt gesproken van een ware ‘beeldenstorm’, waarin standbeelden van historische figuren met banden met de slavernij onder vuur komen te liggen.

Ook in Nederland wordt gediscussieerd over straatnamen en standbeelden van dergelijke ‘helden’. Zo speelt de vraag of beelden van Jan Pieterszoon Coen, grondlegger van het koloniale rijk in Indië, niet in musea thuishoren. In 2018 kondigde de J.P. Coenschool al een naamsverandering aan en verving het Mauritshuis een buste van Johan Maurits door een exemplaar met meer context. Vooral de koloniale straatnamen komen vaak in opspraak in Nederland.

Waarom nemen figuren als Piet Hein, Michiel de Ruyter en Witte de With, ruimte in de publieke ruimte in?

Waarom zijn straten, maar ook gebouwen, pleinen en andere structuren in de publieke ruimte, nog steeds vernoemd naar figuren als Piet Hein, Michiel de Ruyter en Witte de With, die een duistere plaats in ons slavernijverleden innemen? Deze discussie gaat niet zozeer over het verleden zelf, maar vooral over wat wij daar nu mee doen. Een andere representatie van de geschiedenis in het heden is gewenst. Dat kan door kritische beschouwingen van voorgenoemde problematische figuren of door meer aandacht te besteden aan zwarte verzetsstrijders uit het koloniale tijdperk. Welke verzetsstrijders zou iedereen moeten kennen?

Tula

Leo Balai
Aangedragen door Urwin Vyent, directeur van het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (NiNsee) en historicus en schrijver Leo Balai,.

Tula staat bekend als leider van de belangrijkste verzetsactiviteit op Curaçao, en misschien wel de Antillen: de opstand van 1795. Hij werkte aan het eind van de achttiende eeuw op plantage Kenepa, ook wel ‘de Knip’ genoemd. Op Curaçao was het, anders dan in Suriname, bijna onmogelijk voor tot slaaf gemaakten om ergens heen te vluchten – er is immers geen dichtbegroeid binnenland. De enige uitweg van het eiland was per boot. Maar de onvrede onder de tot slaaf gemaakten groeide wel en op 17 augustus 1795 kwam Tula samen met zo’n vijftig anderen in opstand tegen plantage-eigenaar Casper Lodewijk van Uytrecht. Zij eisten hun recht op vrijheid. Onder Carpata, medeleider van de opstand, kwamen op een plantage verderop ook tot slaaf gemaakten in opstand. Tula en zijn medeopstanders trokken van plantage naar plantage waar steeds meer tot slaaf gemaakten zich bij hen aansloten en uiteindelijk bestond de groep uit tweeduizend mensen. Plantagehouders, bang voor het massale verzet, sloegen op de vlucht.

Een beeld van de leider van een van de grootste verzetten op de Antillen zou een goede manier zijn om verzetsstrijders te eren

TulaBeeld: Edsel Selberie
Tula en de verzetsstrijders maakten op de plantages wapens buit en marcheerden naar Willemstad om de gouverneur te spreken. Het koloniale bestuur schakelde pater Jacobus Schinck in om met Tula te onderhandelen, maar die weigerde te schikken. Tula wist dat de Franse tot slaaf gemaakten op Haïti vrijheid hadden afgedwongen en omdat Nederland in Franse handen was, hadden de tot slaaf gemaakten op Curaçao ook recht op vrijheid, vond hij. Een goed getraind leger onder kapitein Baron van Westerholt viel de verzetsstrijders aan. Deze hevige strijd duurde bijna een maand en eindigde met de arrestatie van Tula, die door een medestrijder werd verraden. Tula werd gemarteld, vermoord en gebruikt als voorbeeld om andere tot slaaf gemaakten af te schrikken. Carpata onderging hetzelfde lot. Het einde van de slavernij liet nog ruim een halve eeuw op zich wachten.

“Tula was een belangrijke figuur in het verzet tegen het koloniale bewind op de Antillen en zou daarom een manier van verering verdienen”, vindt Vyent. Volgens Balai kan dat middels een standbeeld: “Een beeld van de leider van een van de grootste verzetten op de Antillen zou een goede manier zijn om verzetsstrijders te eren.”

Kritiek op het vereeuwigen van problematische figuren in monumenten wordt volgens schrijfster en programmamaker Simone Zeefuik vaak te makkelijk weggewuifd. “Ik wil dat we van het narratief afstappen dat ‘het anders was in die tijd’. Want dat wás het niet. Kolonialisme en slavernij worden tegenwoordig vaker afgekeurd, maar ook in de koloniale periode – de 17e tot de 19e eeuw – was er verzet. Zwarte mensen hebben altijd keihard gevochten voor hun vrijheid.” Standbeelden of andere monumenten van vrijheidsstrijders kunnen volgens historicus Leo Balai helpen om mensen te laten luisteren naar deze kant van de geschiedenis. “Plaats ze in het centrum van Amsterdam zodat mensen zich afvragen: ‘Wie zijn dit’? Dan kunnen ze zich verdiepen in die verhalen.”

De Surinaamse verzetsheld Boni

Urwin Vyent
Aangedragen door Urwin Vyent, directeur van het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (NiNsee) en historicus en schrijver Leo Balai.

Boni, waarschijnlijk geboren rond 1730 en vermoord in 1793, is misschien wel de bekendste Surinaamse verzetsheld. Boni’s vader was vermoedelijk een Nederlandse plantage-eigenaar die Boni’s moeder, een tot slaaf gemaakte vrouw op de plantage, bezwangerde en verstootte. Ze vluchtte hoogzwanger het bos in en sloot zich aan bij een marrongroep1 van andere ontsnapte tot slaaf gemaakten die in het Surinaamse binnenland leefden en zich verzetten tegen de slavernij. Rond 1730 kwam Boni in het oerwoud te wereld. Hij werd rond 1765 leider van de groep vrijheidsstrijders.

De Boni's overvielen bijna maandelijks een plantage en bevrijdden tot slaaf gemaakten

Toen in 1770 twee andere groepen vrijheidsstrijders zich bij hen aansloten, kwamen zij bekend te staan als de Boni’s. Samen voerden de Boni’s gewapend verzet tegen het koloniale bewind. De strijd werd heviger rond 1770, omdat koloniale leiders de groep bewust niet betrokken bij wapenstilstanden. Ze overvielen vanaf 1771 bijna maandelijks een plantage, waarbij tot slaaf gemaakten werden bevrijd. Met de verharde strijd wilden de Boni’s vrede afdwingen. Er werd zelfs gesproken van ‘Boni-oorlogen’. Het koloniale bewind legde ‘bevrijde’ slaafgemaakten een verplicht dienstverband op en haalde versterking uit Nederland. Zo vormden het bewind een leger dat de opstand moest beëindigen. Maar Boni en de andere verzetsstrijders opereerden vanuit het gunstig gelegen Fort Boekoe, waardoor zij moeilijk te bereiken waren.

Na zeven maanden werd het Fort toch ingenomen. Boni ontsnapte en zette vanaf een nieuwe post nog ruim twintig jaar zijn strijd voort, die rond 1780 weer oplaaide. Een nabijgelegen stam wilde de vrede met het koloniale bewind niet op het spel zetten en sloot een deal. Bambi, de leider van deze groep, vermoordde Boni in 1793. Hierna stopten de grootschalige aanvallen op plantages, maar andere vormen van verzet gingen nog lang door – tot slaaf gemaakten ontvluchtten plantages en saboteerden het werk.

Boni is de Bob Marley van het verzet

Als het aan Vyent ligt, is verzetsheld Boni binnenkort in het straatbeeld te zien. “Ik noem hem ook wel de Bob Marley van het verzet, vanwege zijn belangrijke rol en gemengde afkomst”, zegt hij. Ook Balai noemt Boni: “Als bekendste verzetsheld van Suriname verdient hij het om vereerd te worden met een monument in Nederland.”
Eind juni 2018 werden de Surinaamse slavenregisters online toegankelijk. De 43 boeken met bijna 30.000 pagina’s, ingedeeld op naam van de plantage of plantage-eigenaar, bevatten de naam, geboortedatum en het geslacht van de tot slaaf gemaakte en de naam van de moeder. De vader werd niet geregistreerd. De geboortedatum heeft enkel een jaartal, omdat de precieze datum niet werd geregistreerd. In de registers staan zo’n tachtigduizend personen die tussen 1830 en 1863 in Suriname leefden. Door de publicatie van het register werd het mogelijk informatie over voorouders op te zoeken, maar ook verder onderzoek te doen naar het slavernijverleden.

Sablika

Simone Zeefuik
Aangedragen door Simone Zeefuik, schrijfster en initiator van verschillende dekolonisatieprojecten, en Alfrida Martis, onderzoeker, schrijver en educator op het gebied van diversiteit en dekolonisatie.

Sablika, de vriendin en medestander van Tula, komt in historisch onderzoek nauwelijks aan bod. Ook over ander vrouwelijke medestrijders van Tula is weinig bekend. Tula werd namelijk niet als enige benaderd door de pater in een poging van het koloniale bewind om de opstand te sussen. Pater Schinck stuurde Sablika een brief. Hij onderhield contact met de tot slaaf gemaakten op de plantage waar Tula en Sablika werkten en vroeg haar in de brief de ‘mannen in toom te houden’ en hen terug te roepen. Sablika schreef de pater terug: ‘Jullie hebben ons misschien uit het bos gehaald, maar het is jullie niet gelukt om het bos uit ons te halen.’

Zwarte vrouwen hebben altijd gevochten voor andere mensen, maar mannelijke leiders – wit of zwart – overschaduwen hen

“Het feit dat Sablika een witte man terugschreef is heel krachtig. Ze zei hem eigenlijk: ‘je kan ons verzet niet kapot maken’. Het is zo’n mooi verhaal en ik vind het jammer dat daar weinig aandacht voor is”, vertelt Alfrida Martis. Ook Simone Zeefuik zou graag een standbeeld van Sablika zien: “Het abolitionisme wordt altijd gelinkt aan mannen. Ik wil dat vrouwelijke verzetsstrijders terug te zien zijn in het straatbeeld.” “Zwarte vrouwen hebben altijd gevochten voor andere mensen, maar mannelijke leiders – wit of zwart – overschaduwen hen. De stem van de zwarte vrouw wordt niet gehoord”, beaamt Martis.

Virginia Dementricia

Alfrida Martis
Aangedragen door Alfrida Martis.

De tot slaaf gemaakte vrouw Virginia Dementricia, geboren in 1842, werkte op een plantage op Aruba en toonde al op jonge leeftijd klein verzet. Virginia was de vierde van zeven kinderen, een gebruikelijk huishouden voor tot slaaf gemaakten op Aruba in die tijd. Alle kinderen werkten op de plantage van eigenaar Jan van der Biest.

Virginia Dementricia representeert vele zwarte, vrouwelijke verzetsstrijders die vaak niet gehoord worden

Virginia DementriciaBeeld: Vanessa Paulina
Als tiener begon Dementricia zich al te verzetten tegen haar ‘eigenaar’. In 1859 stal zij zijn kleren, die ze vervolgens aantrok. Hij gaf haar aan en Virginia werd gestraft. Later dat jaar probeerde te ontsnappen, maar werd opgepakt voor ‘wegloperij’ en moest acht dagen de cel in. Van der Biest verkocht Virginia, waardoor zij in 1860 naar Curaçao verhuisde, waar zij in 1863 het einde van de slavernij meemaakte.

“Veel mensen denken dat er op Aruba geen slavernij was. Maar dat is niet zo, en zwart verzet is er ook altijd geweest. Het verhaal van Dementricia bewijst dat”, zegt Martis. “Zij representeert vele zwarte, vrouwelijke verzetsstrijders die vaak niet gehoord worden.”

Wie zo’n standbeeld maakt en hoe die persoon wordt uitgebeeld, zijn minstens zo belangrijk

Niet alleen de persoon van het standbeeld is belangrijk, maar ook wie het standbeeld uiteindelijk maakt en waar het terechtkomt, benadrukken Zeefuik en Martis. Amsterdam is grotendeels gebouwd op inkomsten die middels uitbuiting van zwarte mensen zijn verkregen, legt Zeefuik uit. “Monumenten staan niet altijd op een zichtbare plek, maar een beeld van een verzetsstrijder zou juist een centrale positie moeten krijgen.” Volgens haar geven de locatie, maar ook de manier waarop de persoon wordt uitgebeeld, de mate van toewijding aan.

Martis noemt het beeld van de Surinaamse schrijver en onafhankelijkheidsstrijder Anton de Kom: “Dat staat precies waar het moet staan: op een plein in Amsterdam-Zuidoost waar veel Caribische gemeenschappen en mensen van Afrikaanse afkomst wonen.” Over de uitvoering van het beeld is ze minder te spreken. De Kom wordt naakt afgebeeld, wat doet denken aan tot slaaf gemaakten, terwijl hij in werkelijkheid altijd goed gekleed in pak rondliep. “De Caribische gemeenschap zou graag een waardig standbeeld van de Kom zien”, vertelt Vyent. “Dat is waarom het zo belangrijk is de gemeenschap hierbij te betrekken”, licht Martis toe. “Wie zo’n standbeeld maakt en hoe die persoon wordt uitgebeeld zijn minstens zo belangrijk als welke figuur een standbeeld krijgt”, besluit Zeefuik.

Dit artikel verscheen eerder op OneWorld op 12 juni 2020.

'Waar blijft die echte confrontatie met ons koloniale verleden?'

Straten hernoemen betekent niet de geschiedenis vergeten

  1. Gevluchte tot slaaf gemaakten die in de binnenlanden van Suriname gemeenschappen vormden, werden marrons genoemd. Er bestaat veel discussie over die term, omdat de oorsprong van het woord een stigmatiserende lading heeft. Toch noemen veel Surinamers die afstammen van deze weggevluchte tot slaaf gemaakten, zichzelf ook nu nog marrons. ↩︎

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons