BLOG – De straat voor ons kleine stulpje tussen de enorme villa’s verpaupert zienderogen: onkruid groeit tierig, overal slingert vuilnis en de straatverlichting brandt nauwelijks. Mijn dochter vraagt steeds vaker in bed of ik echt alle deuren op slot heb gedaan. Ik leg haar uit dat we 's avonds niet bang hoeven te zijn als de lokale jeugd zich heeft verzameld voor de enige warung, een straatrestaurant, die nog over is. Hun hangplek waar ze stiekem sigaretjes roken en onschuldige Es Cendol, een stroperig zoet drankje met kokosmelk, drinken. Op de zoete tonen van de gitaar doezelen we vaak heerlijk weg.
Maar overdag begon het overdadige lawaai in de ‘spookstraat’ me enige tijd geleden behoorlijk te ergeren. De penjaga’s, de bewakers, startten hun eigen bedrijfjes in de leegstaande huizen. In de tuin aan linkerkant, achter mijn slaapkamer, liepen gevechtshanen die rond 4 uur in de ochtend met hun schrapende, schrille gekrijs me ruw uit mijn slaap haalden. Tegenover ons huis kwam een bengel, een garage. Het geklop, getimmer, geschuur steeg zelfs boven het geluid van mijn ronkende AC uit. Toen een luie tuinman uit gemak het gras van de villa om de hoek in brand stak in plaats van het te knippen, sprong ik met brandende ogen van de rook geheel uit mijn vel.
Tierend liep ik de straat op tot grote hilariteit van de bewakers. Maar ook mijn ‘Gotong Royong methode’, we lossen het in harmonie op, leidde tot niets. De bewaker die beloofde de kippen naar zijn kampung (buurtje) te brengen kwam met hangende pootjes vertellen dat zijn vrouw ze ook niet wilde, nee, nogal wiedes. De Garagehouders hamerde en zaagde er tot mijn groeiende frustratie vrolijk op los. “Hallo, Ibu (moeder of mevrouw)”, riepen ze met zijn allen plagend.
Mijn verstandige schoonmaakhulp Mariah, die ik al veertien jaar ken, beloofde de problemen op te lossen. Ze wist de adressen van de huisjesmelkers te vinden, belde er aan en dreigde vrij bot voor een Indonesiër met de politie als het lawaai niet ophield. Binnen een uur waren de kippen weg en riepen de garagehouders ‘sorry!’. De rust keerde overdag weer terug in mijn spookstraat.
Mariah is een held in de ogen van de bewakers. Ze heeft lef. En ik? Ik ben die verwende (domme) bule, die zich op onverwachte momenten laat gaan en denkt dat ze iedereen naar haar hand kan zetten. Dat bleek toen het zoontje van de warunghouder, hij is pas vier, me onlangs met mijn nieuwe naam aansprak ‘Ibu Bos’, mevrouw de Baas. Wellicht heb ik het er zelf naar gemaakt.