Niets is wat het lijkt. Ons beeld van Afrika wordt nog steeds voor een groot deel bepaald door dat wat we door de media voorgeschoteld krijgen. Maar wat laten de camera’s zien? En vooral: wat laten ze niet zien? Met negen BN’ers reisde ik naar een van de armste landen van Afrika: Ethiopië. Maar wat ik zag, bleek heel iets anders dan wat met de cameralenzen gevangen werd…
Rillerig staan de tien BN’ers op een verbrokkelde weg langs een modderig voetbalveld. De camera’s draaien. Een van de BN’ers is een oud-voetballer. Snel wordt hij het veld opgestuurd. “Speel een potje mee, dat levert mooie plaatjes op!” Maar daar denken de Ethiopiërs heel anders over.
Onhandig slentert onze voormalige held wat heen en weer. “Wie is dat?” vraagt een geïrriteerde jongeman die zich voorstelt als de coach. “Wat lopen hier jullie nou te kijken? We zijn serieus aan het oefenen hier! Jullie storen onze training!”
Het begint te regenen. Dikke druppels vullen de ijle lucht. Het is mistig op de berg. We staan op 3200 meter hoog. Ik heb het ijskoud. Maar we kunnen nog niet weg; dit is geen vakantie, dit is serieuze televisie, er moeten shots worden gedraaid.
Twee vrouwelijke deelnemers trekken zich terug in een dicht bos vol eucalyptusbomen. Als snel klinkt er gegil en gekrijs vanuit het groen. Brakend en kokhalzend komen ze steunend op elkaars schouder uit het bos. “Het is echt heel vies!” krijst er een met wit-getrokken gezicht. “Er ligt poep, mensenpoep!”
De camera’s rennen naar het spektakel. Met veel drama en grote tranen wordt de besmeurde zool van een schoen getoond. Mooi close gefilmd.
Nu weet ik het zeker, ik wil naar huis. Maar dat kan niet, dit is werk. Zo serieus als werk maar zijn kan.
De drukte en het hysterische gegil lokken de lokale inwoners uit hun hutjes. Gehuld in versleten kleding staan ze kleumend op de smalle weg. “Wie zijn jullie en wat doen jullie hier?” vraagt een oudere man die recht op me afkomt in moeizaam Engels. Ik weet amper wat ik hem moet antwoorden. “We komen uit Holland en maken een televisieprogramma,” antwoord ik dan. “Waarover?” vraagt hij verbaasd. Ik kijk naar de camera’s die nog steeds de schoenzool filmen en haal onzeker m’n schouders op.
“Waarom zie jij er anders uit dan de rest?” vraagt de man dan terwijl hij naar de andere leden van de groep wijst. “Mijn vader komt uit Egypte.” De ogen van de man lichten op. Hij wenkt twee jongens. “Spreek je Arabisch?” “Ja.” “Allah, geweldig! Welkom!” en onmiddellijk springt hij over op vlekkeloos standaard Arabisch. “Hoe gaat het nu in Egypte?” wil één van de jongens weten. “Hoe verloopt de revolutie?” vraagt een ander. “Wat vind je van de Moslimbroederschap?” “Hoe doet de nieuwe president Morsi het?” “Komt er een oorlog met Israël?” Daar sta ik dan. Op een bergtop aan de rand van Addis Ababa in een gat zonder televisie en slechts één dorpsradio en ik word bevraagd alsof ik aan de tafel van Pauw & Witteman zit.
Dit is fantastisch, denk ik. Ik roep de producer en de cameraman. “Kom dit moeten jullie filmen! Deze mensen spreken Arabisch en weten gewoon wat er duizenden kilometers verderop gebeurt!” “Nee, we gaan inpakken.” “Maar dit is verbazingwekkend.” Ze staren me vermoeid aan. “Valt niet uit te leggen aan de kijker. Die begrijpt dat niet en vindt politiek helemaal niet interessant.”
Natuurlijk, de kijker ziet liever kleumende kinderen in lompen, hutjes verscholen in een nevel van druilerige regen en BN’ers die rondspringen in mensenstront. Waarom de kijker verwarren door het onthutsende nieuwe te laten zien, als je het vertrouwde oude kan bevestigen?
De producer klapt in z’n handen. “We moeten door.” Opgelucht stapt iedereen de bus in. Afrika is veel leuker vanachter veilig glas of een geruststellend televisiescherm.