"Moslims doen zoiets niet. Kijk maar: ze hebben een agent gedood die zelf moslim was. Het zijn een stel idioten." We zitten, één dag na de aanslag op het Parijse weekblad Charlie Hebdo, bij elkaar, biertje bij de hand, in een klein cultureel centrum in hartje Ouagadougou, de hoofdstad van Burkina Faso. De helft van de mensen hier is moslim. Veertig procent hangt een inheemse religie aan, 10 procent is christen. Daouda is een vaste klant in het cultureel centrum, hij komt hier bijna iedere dag. Hij verwoordt de consensus rondom de tafel. "Ze roepen maar wat. Wat nou: wraak van de Profeet? Geen normaal mens gelooft dat toch?"
De kranten spreken dezelfde taal. ‘Barbaarse aanval door Gekken van God‘, schrijft L’Observateur Paalga, een gerespecteerde krant in het land. ‘Een godsgeschenk voor extreemrechts,’ vindt de redactie. ‘Het eerloze weerwoord,’ zet Aujourd’hui (Vandaag) boven zijn vlammende commentaar. Dat is mooi gevonden. De Franse pers heeft een lange traditie van het recht op weerwoord (Droit de réponse), waarbij de krant zijn kolommen opent voor iedereen die zich in eer en goede naam voelt aangetast. Charlie Hebdo lokt vanwege zijn niets en niemand ontziende aard regelmatig dit soort weerwoorden uit. Maar die worden verstuurd per post of per e-mail. Niet thuisbezorgd met kogels. Aujourd’hui schrijft verder: ‘Dit soort (de krant bedoelt de aanvallers, BP) gelooft in niets. Niet in God, niet in de duivel. Waar in de Koran staat dat je een machinegeweer kunt gebruiken om mensen te doden die gewapend zijn met…potloden?’
Waar in de Koran staat dat je een machinegeweer kunt gebruiken om mensen te doden die gewapend zijn met potloden?
Kranten en journalisten hebben in Burkina Faso een bijzondere plek. Niemand is ooit de naam van Norbert Zongo vergeten, de onderzoeksjournalist die in december 1998 met drie medereizigers bij zijn uitgebrande auto werd gevonden. Een moordaanslag, het werk van de regerende kliek, met aan het hoofd voormalig president Blaise Compaoré. Zongo had het gewaagd de corrupte en moorddadige praktijken van die kliek te publiceren in zijn eigen krant, L’Indépendent. De Burkinese media hebben in de val van Compaoré, op 31 oktober 2014, een hoofdrol gespeeld. De kranten gingen ondanks de dreigementen en de aanslagen gewoon door met hun onthullingen en in de laatste week van oktober deed het station Radio Omega live verslag van alles wat er tijdens de revolutie in Burkina Faso gebeurde.
Maar de Burkinabè hebben meer redenen om de gebeurtenissen in Parijs met aandacht te volgen. Het land heeft een lange grens met Mali, waar soortgelijke 'Gekken van God' in 2012 de monumentale historische stad Timbuktu vernielden. Daouda nog maar even: "Bij ons is er niemand geweest die dat begreep. Je bent moslim en dan ga je heiligdommen vernielen…van moslims? Namens wie?" Net als elders in West-Afrika is Burkina Faso een toonbeeld van religieuze tolerantie. Iedereen geeft elkaar de ruimte. Maar die tolerantie staat onder druk. Er is een enorme onderklasse met niets, erfenis van 27 jaar kleptocratie onder Compaoré en een voedingsbodem voor het rekruteren van nieuwe gekken van God. Er komt geld binnen uit Saoedi-Arabië dat gebruikt wordt om koranscholen op te richten en moskeeën te bouwen waar de Saoedische staatsgodsdienst wordt gepredikt, het Wahabisme. Dat werd door invloedrijke denkers als de pas overleden Tunesische Fransman Abdelwahab Meddeb in zijn gepassioneerde essay La maladie d’Islam omschreven als een giftig simplistische opvatting van het rijke Islamitische gedachtengoed. Die cocktail is knap gevaarlijk.
Wat nou: wraak van de Profeet? Geen normaal mens gelooft dat toch?
En dan zijn er nog de persoonlijke redenen. Veel voormalige Franse kolonies hebben de traditie van het satirische periodiek overgenomen. L’éléphant déchainé in Ivoorkust, P’tit railleur in Senegal, Le Lynx in Guinee. In Burkina Faso is er Journal de Jeudi, mede geleid door de cartoonist Damien Glez, die wekelijks het land doet glimlachen met zijn kijk op de gebeurtenissen van de afgelopen week. Glez kende drie van de vermoorde tekenaars persoonlijk, zo vertelde hij L’Observateur Paalga. Wolinsky had hij ontmoet tijdens een tentoonstelling, Tignou was in Ouagadougou op bezoek geweest in het perscentrum dat genoemd is naar de vermoorde Norbert Zongo. En, nog het meest schrijnend van allemaal, met de vermoorde Cabu had hij samengewerkt in een club. De naam? Cartooning For Peace.