Mijn ervaring met vrijwilligers: Opgroeien in een Keniaans ‘weeshuis’

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

In deze aangrijpende getuigenis deelt Stephen uit Kenia zijn kijk op vrijwilligers die een bezoek brengen aan “weeshuizen”. Hij groeide er zelf op en spreekt dus uit ervaring. Hij waarschuwt vrijwilligers op hun hoede te zijn dat hun steun kinderen niet hun gevoel van waardigheid doet verliezen. 

[[nid:46745]]

Gekleed in een uniform dat bestond uit een blauwe kniebroek en een geel-blauwe T-shirts met de naam van het weeshuis erop, verzamelden we ons onder een boom voor schaduw en wachtten we op de aankomst van de bezoekers. We noemden ze nooit vrijwilligers, maar bezoekers. Het enige wat we nooit kregen waren schoenen. Mijn voeten waren gewend geraakt aan de ruwe kiezelstenen, en waren gehard – hard genoeg geworden om takjes te verpletteren en soms zelfs doornen te knikken. We droegen geen schoenen om te laten zien hoe berooid we waren, zodat donateurs meer zouden doneren. Het personeel had ons een gewoonte aangeleerd. We moesten een rij vormen en zodra de bezoekers arriveerden in de toerbussen moesten we vreugde en geluk uitstralen. We moesten op en neer springen en in koor zingen en dansen om ze welkom te heten.

De term wees maakte van ons een zielig en anoniem nummer in de rij

We wisten dat ze alleen terugkwamen om te helpen in het weeshuis als ze moesten lachen om ons optreden, en in de tranen raakten als we vertelden dat we "wezen" waren. Ik herinner me dat dat de staf aan de vrijwilligers vertelde hoe sommigen van ons waren verlaten door hun ouders, hoe anderen van de straat waren geplukt en dat anderen waren verstoten door hun families. De meerderheid van ons liet het hoofd zakken in schaamte en verlegenheid. De term wees, alhoewel soms gebuikt met goede intenties, maakte van ons een zielig en anoniem nummer in de rij. Het liet niks over van onze individualiteit en waardigheid.  

Vanbinnen voelde ik me verdrietig en ellendig dat ik het toeliet dat mensen me aan stonden te gapen en met hun camera’s in mijn gezicht stonden te flitsen. De meeste vrijwilligers kregen een rondleiding door het instituut zodat ze konden zien waar we sliepen, waar ons eten werd gekookt, en wat de toekomstige projecten waren. Sommige wilden ons helpen, terwijl anderen een eenmalige donatie gaven. Sommige ontmoetingen waren van korte duur, dan zetten ze hun zonnebrillen weer op, liepen terug naar de bussen en zwaaiden naar ons terwijl ze wegreden. Sommigen van ons waren al gewend geraakt aan hun komen en gaan, maar niet iedereen – vooral de kleintjes: die probeerden hun tranen binnen te houden. Ze probeerden niet te huilen in een leefomgeving waarin huilen bijna een taboe was. Deze bezoekersroutine zorgde ervoor dat veel voor ons zich nog vervreemder, eenzamer, hulpeloos, hopeloos en zwak voelden.

Een paar vrijwilligers bleven wel hangen. Elke ochtend kwamen ze om te spelen met kinderen. Veel van ons voelden dat ze meer betrokken met ons waren dan het personeel; ze waren een voorbeeld voor ons dat volwassenen ook met kinderen kunnen omgaan. We werden erg afhankelijk van hun aanwezigheid en deden alsof ze ons nooit meer zouden verlaten. Maar steeds weer verlieten ze ons uiteindelijk weer. Alles wat we konden doen was omschakelen en net doen alsof er niks was gebeurd, maar diep vanbinnen hadden ze ons vertrouwen gebroken.

Zolang vrijwilligers donaties geven, blijven de deuren van weeshuizen wagenwijd open, waarbij er niet genoeg gedaan wordt om de kinderen te beschermen

De meesten hadden hun lievelingskinderen – vooral de jonge kinderen kregen de knuffels en de kusjes en werden “lief” en “schattig” genoemd. Degenen die niet “schattig” werden gevonden, bleven alleen achter. Ook degenen met een handicap werden niet vaak aangehaald. Soms raakten vrijwilligers zo verknocht aan bepaalde kinderen dat ze met voorstellen kwamen hun opleiding en andere benodigdheden te sponsoren. Dit versterkte jaloezie. Sommige kinderen hadden ouders of verwanten maar zodra de vrijwilligers was verteld dat ze wezen waren, mochten deze kinderen hun ouders niet meer bezoeken om zo deze leugen in stand te houden. Want als ze bezoek zouden krijgen, of naar huis zouden gaan, dan zou uitkomen dat ze geen wezen waren. Als ze werden bezocht of naar huis gingen, dan waren ze geen wezen. Uit angst om steun mis te lopen, liet het instituut dit niet gebeuren.  

Een dagje uit

Af en toe financierden weldoeners een tripje voor ons om het dierasiel te bezoeken. Dit waren vaak de enige momenten dat we de wereld buiten het instituut in mochten. We maakten ons vroeg in de ochtend klaar terwijl het zeldzame geluid van de motor van de bus onze stapelbedden liet rammelen. Vol vreugde stonden we in de rij om gewassen te worden, en in minder dan een uur zaten we in de bus die al slingerend van de stad naar het dierenasiel reed. Vrijheid behoorde tot de dieren die rondzwermen in de weilanden. Voor degenen die gekooid waren, moet het een gevangenis zijn geweest. Met beide handen kroop ik langs het hek om ze door het ijzergaas te kunnen zien. Soms mochten we van de opzichters wat voedsel naar ze gooien. Nadat we de hele ochtend onze ogen en geest de kost hadden gegeven werden we teruggebracht naar ons eigen tehuis.

Ik kwam tot het inzicht dat ik op alle manieren ook was verkleind naar het niveau van een gekooid dier

Na elk bezoek kwam ik tot het inzicht dat ik op alle manieren, behalve dat ik mens was, ook was verkleind naar het niveau van een gekooid dier. Ik vond het leuk dat vrijwilligers snoep en speelgoed meebrachten. Ik vond het leuk dat ze kleding bij zich hadden, gebruikte en nieuw, en eten, gekookt en rauw. Maar mijn permanente gedachten en gevoelens dat ik gereduceerd was tot een gekooid dier in een dierentuin deden altijd pijn. Dit was de realiteit waarin ik bijna 14 jaar moest leven.

Exploitatie en onderdrukking

Zolang vrijwilligers donaties geven, blijven de deuren van weeshuizen wagenwijd open, waarbij er niet genoeg gedaan wordt om de kinderen te beschermen. De stemmen van deze kinderen worden vaak gesmoord, omdat ze in een cultuur leven waar “gezien maar niet gehoord worden” de regel is. Hun aangetaste zelfvertrouwen maakt ze een makkelijke prooi voor vrijwilligers, personeel en zelfs voor oudere bewoners in de instituten. Diverse kinderen die weeshuizen hebben verlaten hebben later het seksuele geweld door vrijwilligers aan de kaak gesteld.

Ook hebben de media het geweld tegen kinderen in weeshuizen aan het licht gebracht. Mathew Durham, een missionaris uit Oklahoma, is schuldig bevonden aan het plegen van seksueel geweld tegen tien kinderen in een weeshuis tussen april en juni 2014. Simon Wood, een piloot bij British Airways, is schuldig bevonden aan het molesteren van kinderen in verschillende Keniaanse opvanghuizen. Deze kinderen kunnen deze gewelddadigheden vaak niet melden uit angst voor vergeldingsmaatregelen. Omheind door hekken en poorten, missen ze de mogelijkheid om gehoord te worden door buren. Ze zijn gevangen in een sombere omgeving, waar ze geen zorg en bescherming krijgen, maar slachtoffer zijn van exploitatie en onderdrukking.

In 2009 stichtte Stephen Ucembe (34) de Kenya Society of Care Leavers om jonge mensen die weeshuizen hebben verlaten steun te bieden. Aanzienlijk beïnvloed door zijn eigen ervaringen met het opgroeien in een zorginstelling, werkt Stephen tegenwoordig als een belangenbehartigingsmanager voor Hope and Homes for Children. Deze organisatie werkt aan een wereld waarin kinderen niet langer hoeven te lijden in weeshuizen.

 

 

 

Stephen Ucembe. Foto: ReThink Orphanages

 

De situatie van kwetsbare kinderen in Kenia

Volgens de Keniaanse richtingslijnen voor Alternatieve Zorg voor Kinderen in Kenia uit 2015, wonen er vandaag de dag tussen de 30-45% van de 2.4 miljoen wezen en kwetsbare kinderen in Kenia in weeshuizen. Deze richtlijnen zijn opgezet om alternatieve familiebanden en zorg vanuit de gemeenschap te versterken om zo de afhankelijkheid van zorg van opvanghuizen te verminderen. Een grote hoeveelheid van de instituten wordt echter nog steeds gesteund door toeristen.

Veel van deze toeristen hebben goede bedoelingen.

We moeten echter wel begrijpen dat het financieren van opvanghuizen de pogingen van de regering om de zorgsector te ontwikkelen ernstig in de weg staat. Het is zorgelijk dat het internationale voluntourism nog steeds toeneemt en gestimuleerd wordt door zakenlui, kerken en studenten. De meeste opvanghuizen hebben hun agenda’s op zaterdag en zondag volgepland met bezoekjes van vrijwilligers.

Wij moeten ons inspannen om families bij elkaar te houden en om het gevoel die een gemeenschap kan geven te versterken

Het steunen van deze tehuizen verstoort de lokale kinderbeschermingssystemen. De gemeenschap, alhoewel niet altijd in staat om materiele zorg te bieden, is fundamenteel om kinderen een gevoel van identiteit te geven en om ze de liefde te bieden die essentieel is voor hun groei en ontwikkeling.

Wij moeten ons inspannen om families bij elkaar te houden en om het gevoel die een gemeenschap kan geven te versterken. We moeten op onze hoede zijn dat onze acties en steun kinderen niet hun gevoel van waardigheid doet verliezen. Een kind in Afrika, of elk kind in een ontwikkelingsland verdient het om dezelfde rechten, waardigheid en respect te krijgen als ieder ander kind ter wereld; er zijn geen tweedehands kinderen.

Nederlandse vertaling: Mance Spoorenberg

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons