‘Meer oma Duck, minder Willie Wortel’

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

Roeland Muskens ergert zich aan constante innovatie. "We moeten terug naar een samenleving die wenst te repareren in plaats van vernieuwen." 

Januari is weer de tijd van goede voornemens. Ieder nieuw jaar vraagt om vernieuwing. Stoppen met roken is misschien wel het meest geuite goede voornemen. Mark Twain zei daarover: ‘Stoppen met roken is één van de makkelijkste dingen om te doen. Ik kan het weten, want ik heb het al duizenden keren gedaan.’

De wereld moet ook leren te stoppen met roken. Alom werd gejuicht toen op 12 december de Franse minister Laurent Fabius aankondigde dat er een klimaatakkoord was. Een akkoord dat verder ging dan velen hadden gedacht (maar niet zo ver als sommige hadden gehoopt). Toch zal de verstrekkendheid van het akkoord niet van doorslaggevend belang blijken. De waarde van het klimaatakkoord zal liggen in de mate waarin huidige en toekomstige beleidsmakers de bepalingen naleven, de resultaten controleren en de eisen aanscherpen als de omstandigheden daarom vragen.

Iedereen wil bouwen, niemand wil onderhoud plegen

En dan ineens is er veel minder reden tot optimistisme. Welke politicus, welke beleidsmaker, welke regering wil zich profileren met het naleven van de prestaties van voorgangers? De voormalige Filosoof des Vaderlands, René Gude (RIP), citeerde graag een andere Amerikaanse schrijver, Kurt Vonnegut: “Iedereen wil bouwen, niemand wil onderhoud plegen.” 

Vernieuwing – innovatie – kan goed en noodzakelijk zijn, maar hoe vaak gebeurt het niet dat innovatie in plaats komt van de feitelijke uitvoering van de vorige plannen? 

Sloop en nieuwbouw in plaats van degelijk onderhoud

Goed voorbeeld is de sector ontwikkelingssamenwerking die zichzelf iedere paar jaar vernieuwt en steeds weer nieuwe doelen, doelgroepen en hypes achterna loopt. Hoewel evident is dat de veranderingen die we met onze hulp nastreven een lange looptijd hebben, geven we ontwikkelingsstrategieën zelden langer dan een paar jaar de tijd. Dan is het alweer oud nieuws. 

Staat in de ene periode de vrouw als motor voor ontwikkeling centraal, in de volgende beleidsperiode draait het om ondernemers; focus op het platteland en op urbane gebieden volgen elkaar bijna cyclisch op; dan weer gaat het om bestrijding van absolute armoede en dan weer is ongelijkheid de hype; de ene periode steunen we overheden en dan weer gaat onze hulp via maatschappelijke organisaties; de ene minister focust op het forceren van partnerschappen tussen maatschappelijke organisaties, de volgende schrapt juist de financiering aan deze organisaties.

Waar is de politicus die de verkiezing durft in te gaan met de aankondiging dat hij (of zij) niets wil vernieuwen, maar zich wil inzetten voor het verzilveren van de ideeën van voorgangers?

Zo is de ontwikkelingssamenwerking een voortdurende opeenvolging van innovatie en kapitaalvernietiging. Voorspelbare uitblijvende resultaten op de korte termijn zijn aanleiding voor de ontwikkeling van weer een nieuwe aanpak.

Niet alleen ontwikkelingssamenwerking lijdt aan het euvel van de haast. Hetzelfde geldt voor de sector onderwijs waar docenten en schoolbesturen gek worden van de snelle opeenvolging van nieuwe beleidslijnen, uitgangspunten en curricula. De zorg idem dito.

Waar is de politicus die de verkiezing durft in te gaan met de aankondiging dat hij (of zij) niets wil vernieuwen, maar zich wil inzetten voor het verzilveren van de ideeën van voorgangers? Innovatie is een kracht voor de korte termijn; gefinancierd en aangestuurd vanuit korte termijn stimuli. Nieuwe leiders willen naam maken met vernieuwing en gooien het oude graag overboord. Met het onderhouden en bestendigen van de ideeën van je voorgangers word je hoogstens gezien als ‘tussenpaus’. Politici moeten in één termijn van vier jaar hun stempel drukken. 

Innovatie is heilig

Plannen worden omarmd omdat ze ‘innovatief’ zouden zijn. Subsidies worden verstrekt aan nieuwkomers, ‘game changers’, initiatieven die de zaak ‘opschudden’. Nieuwe formule! Jong! Fris! Revolutionair! 

Onderhoud, handhaving, graduele verbetering zijn ondergeschoven kindjes.
Dit geldt voor organisaties, voor bedrijven, voor landen en voor regio’s: ‘innovate or perish’. Innoveren is vooral ook sexy. Nieuwe dingen doen levert energie op. Dat is zoveel leuker dan doorploeteren van drie stappen vooruit en twee achteruit en het mierenneuken over details. Wie houdt daar van? Innovatie wordt gezien als een panacee: wat ook ‘de uitdaging’ is – klimaatverandering, oprakende fossiele brandstoffen, honger – het kan worden opgelost door – liefst technologische – innovatie, zo lijkt het wel.

Innovatie is een rupsje nooitgenoeg

Sinds de Lissabon-agenda van 2000 staat innovatie voorop in de doelstellingen van de Europese Unie. Eén van de doelen was dat iedere lidstaat binnen tien jaar minimaal drie procent van het BBP zou besteden aan research & development; zo’n 400 miljard euro! Vooral bedoeld om de concurrentiekracht van Europa op peil te houden.

Met de opvolger van de Lissabon-Agenda, de EU-2020 strategie, is deze doelstelling nog een keer herhaald. En Nederland is er op gebrand het schranderste jongetje te zijn in het innovatieklasje. Innovatie is een rupsje nooitgenoeg. Nederland is volgens de Global Innovation Index de op drie na meest innovatieve samenleving van de wereld. En toch stelt de ene na de andere dentank en ministeriële commissie dat we volop moeten inzetten op innovatie om onze ‘achterstand’ tegenover bijvoorbeeld de VS en China in te lopen. De ambities van de afgelopen kabinetten draaiden allemaal om ‘innovatie’. ‘Nederland moet dé plek worden om te innoveren’, zo staat geschreven in het  Nederlandse Topsectorenbeleid.

Innovatie in de landbouw is doorgeschoten

Onze capaciteit tot innovatie heeft de Nederlandse landbouw gebracht tot de meest efficiënte ter wereld. De landbouw is geïnnoveerd op basis van technologisering en schaalvergroting. Daarmee is de opbrengst, zeker op korte termijn, revolutionair gestegen. Maar volgens velen is innovatie in de landbouw doorgeschoten. Boeren zijn toenemend afhankelijk geworden van technologische input, van landbouwgif, van kunstmest, van nieuwe variëteiten. De Nederlandse intensieve landbouw is voor steeds minder landen een voorbeeld. Schaalvergroting en technologisering worden steeds vaker geassocieerd met afname van culturele diversiteit en biodiversiteit, met klimaatverandering, met ongezond voedsel. 

Het gaat er uiteraard niet om innovatie en vernieuwing per se af te wijzen. Het is evident dat in de loop van de menselijke geschiedenis talloze innovaties het leven van mensen hebben verbeterd: het wiel, pasteuriseren, penicilline, de microchip. En er is geen reden om aan te nemen dat er niets meer te vernieuwen valt; dat er geen innovaties meer mogelijk zijn die het in zich hebben bij te dragen aan de oplossing van maatschappelijke problemen. Waar wel vraagtekens bij te plaatsen zijn is bij het automatisme van innovatie; het denken over innovatie als haarlemmer olie.

Neem, nogmaals, het klimaat. Het is duidelijk dat technologische innovaties ons kunnen helpen in de strijd tegen klimaatverandering. Zeker in de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen en om besparingen in energiegebruik te bereiken zijn nieuwe vindingen en innovaties van levensbelang. Maar tegelijkertijd is duidelijk dat de strijd tegen klimaatverandering niet gewonnen kan worden met technologie.

Ons vooruitgangsgeloof dreigt om te slaan in een bedreiging van ons voortbestaan

De hoop en verwachting dat er – als een deus ex machina – ‘iets’ uitgevonden zal worden dat een toekomstige klimaatramp zal afwenden, houdt ons eerder af van de noodzakelijke aanpassingen in onze mondiale levensstijl. De neiging om problemen aan te pakken op basis van innovatie is groot. (Technologische) innovatie is de easy way out; gedragsverandering is veel lastiger en bovendien kunnen leiders daarmee minder eer inleggen (ook al omdat gedragsveranderingen een veel langere looptijd hebben).

Ons vooruitgangsgeloof dreigt zo om te slaan in een bedreiging van ons voortbestaan.
Verzet tegen innovatie riekt misschien naar conservatisme, maar zo is het niet bedoeld. Veel innovatie is juist status quo bevestigend: het zijn de powers that be die geld en andere hulpmiddelen kunnen inzetten om te innoveren. Achterblijvers worden geconfronteerd met steeds grotere achterstanden.

Achterblijvers in de samenleving

Dat geldt voor ontwikkelingslanden die steeds meer moeite hebben om te voldoen aan de toenemende eisen van efficiëntie. Maar dat geldt ook voor achterblijvers binnen onze eigen samenleving. Een collega mailde me onlangs: ‘Ik denk ook meteen aan alle ouderen, die niet mee kunnen. Mijn ouders werken al twintig jaar met Microsoft Office, maar ze snappen nog steeds niet het verschil tussen een document, een map, en een programma. En telkens komt Windows met een nieuwe versie, die alles weer op zijn kop zet. Het is echt een worsteling voor ze… en ze voelen zich steeds meer als achterblijvers.’

Innovatie wordt vaak geassocieerd met verbetering en verhoging van welzijn, maar wat niet wordt meegenomen is dat innovatie ook vaak gepaard gaat met verlies aan werkgelegenheid, stress, vervreemding, verwarring, vervuiling, opraken van grondstoffen. Deze factoren spelen zelden of nooit een rol in het beoordelen van innovatieprocessen. Dat komt ook omdat de tijdshorizon van innovatieprocessen veel beperkter is dan de ‘scope’ van de bezwaren tegen de innovatie.

We moeten terug naar een samenleving die wenst te repareren in plaats van vernieuwen.

Mijn espressoapparaat is in de laatste tien jaar vier keer stuk gegaan. Vier keer stuurde ik ‘m ter reparatie op naar de distributeur en vier keer kreeg ik een nieuwe. Is je printer stuk? Koop een nieuwe. Het mobieltje dient iedere paar jaar vervangen te worden; de contracten met de providers zijn er op ingesteld. Nieuwe besturingsprogramma’s maken de oude computer onbruikbaar: weg ermee!

Eigenlijk bestaat er alleen voor auto’s nog een systeem van reparatie. Het gros van de apparaten belandt na de eerste problemen op de schroothoop. In het gunstigste geval worden kapotte apparaten naar Afrika (en met name Ghana) versleept waar ze, eenmaal gerepareerd, soms nog decennialang meegaan. 

De-innovatie

Er zijn tegenbewegingen. In steeds meer plaatsen vind je reparatiecafés waar mensen hun oude apparaten kunnen laten oplappen. En er zijn meer tendensen waar te nemen waarbij innovatie niet als zaligmakend wordt gezien. De 'slow beweging' pleit voor het herstel van vakmanschap en voor duurzame verbeteringen boven snelle, maar oppervlakkige resultaten. Het teruggrijpen op oude, simpele oplossingen, is in zekere zin de-innovatie.

De ‘deeleconomie’ is een onderdeel van de groeiende gedachte dat niet alles nieuw hoeft te zijn

Voorbeeld van de-innovatie is bijvoorbeeld recyclen. De toenemende vraag naar vintage is ook een teken dat vernieuwing niet altijd geassocieerd wordt met verbetering. Ook veelzeggend is het idee van de ‘buy nothing new month’: een maand per jaar waarin de deelnemers afspreken geen nieuwe spulletjes te kopen. Als je denkt iets nodig te hebben kan je je eerst afvragen waar dat gevoel vandaan komt; je kunt om je heen kijken of je een alternatief in huis hebt; je kunt het lenen van vrienden; of in het uiterste geval het begeerde gebruiksgoed tweedehands aanschaffen.

De zogenaamde ‘deeleconomie’ is een onderdeel van de groeiende gedachte dat niet alles nieuw hoeft te zijn. Deze beweging – bestaande uit uiteenlopende initiatieven zoals autodelen, Snappcar, peerby, marktplaats.nl, crowdfunding, airbnb etc – heeft kunnen groeien door gebruik te maken van ICT-innovaties, waarmee vraag en aanbod veel transparanter zijn geworden, maar tegelijkertijd is het een antwoord op de uitwassen van de hyperconsumptie. Het sluit aan bij een pleidooi voor hergebruik, niet alleen van spullen en apparaten, maar ook van ideeën, strategieën en plannen van aanpak. 

De wijsheden van oma Duck

In het ‘vrolijke weekblad’ Donald Duck, waar mijn zoon op is geabonneerd, is een terugkerende verhaallijn dat oom Donald op een makkelijke manier een probleem wil oplossen. Hij benadert dan Willie Wortel die vervolgens een apparaat uitvindt dat precies lijkt te doen waar Donald behoefte aan heeft. Wanneer Donald met het apparaat aan de slag gaat blijkt de oplossing steevast schadelijker dan het probleem zelf. Donald werkt zich in de nesten en de neefjes Kwik, Kwek en Kwak moeten het oplossen. Hun oplossing die de rust doet wederkeren in Duckstad baseren de neefjes niet op de vindingen van Willie Wortel, maar eerder op de oude wijsheden van oma Duck.

My Link

 

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons