Achtergrond

Ontwikkelingslanden doen verrassend veel aan klimaat

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

Voor ontwikkelingslanden gelden geen klimaatverplichtelingen. Zij hebben relatief weinig bijgedragen aan de wereldwijde uitstoot aan broeikasgassen en moeten de ruimte hebben om zich te ontwikkelen. De druk op deze landen om hun uitstoot terug te schroeven neemt echter toe. Wytze van der Gaast deed onderzoek naar klimaatonderhandelingen en stelt dat zij nu al veel bijdragen. 

In december 2014 vond in Lima (Peru) de twintigste VN-klimaattop plaats. Tijdens deze jaarlijkse klimaatconferenties onderhandelen alle VN-lidstaten over wereldwijde vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Ook bespreken ze hoe kwetsbare landen ondersteund kunnen worden om zich te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering. Een belangrijke uitdaging van deze onderhandelingen is om zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden te betrekken bij internationaal klimaatbeleid. Hierbij neemt op ontwikkelingslanden de druk toe om te investeren in uitstootvermindering. Tot nu toe hebben zij geen klimaatverplichtingen.

Iedereen moet meedoen
Het lastige aan het bereiken van een klimaatakkoord is dat alle landen er aan mee moeten doen. Broeikasgassen verspreiden zich gelijkmatig door de atmosfeer waardoor alle landen, in meer of mindere mate, last hebben van de gevolgen ervan. Dit kan aanleiding geven tot twee typen houdingen van landen die de bereidheid om aan mondiaal klimaatbeleid mee te werken in de weg staan: 1) als wij niets doen, maar andere landen wel, dan profiteren wij mee, of 2) als wij ons inspannen tegen klimaatverandering, maar andere landen doen niets, dan hebben wij daar nog steeds last van.

De eerste klimaattop vond in 1995 plaats. Van afspraken in het verleden is het protocol van Kyoto van 1997 het bekendst. Via dit protocol verplichtten industrielanden zich tot uitstootvermindering van broeikasgassen (in totaal ten minste 5% ten opzichte van 1990), te behalen voor 2012. In 2009 werd in Kopenhagen geprobeerd een opvolger voor ‘Kyoto’ af te spreken, met ditmaal ook verplichtingen voor snel groeiende ontwikkelingslanden zoals China, India en Zuid-Afrika. Deze onderhandelingen mislukten. Nu wordt geprobeerd om een nieuw klimaatakkoord af te spreken dat tijdens de klimaattop van Parijs (30 november tot en met 11 december 2015) wordt vastgelegd. Dit akkoord zou vanaf 2020 moeten ingaan.

Dit spanningsveld is tijdens klimaatonderhandelingen het meest zichtbaar in de positie van ontwikkelde landen ten opzichte van ontwikkelingslanden. Al sinds 1992, toen het VN-klimaatverdrag (UNFCCC) werd gesloten, zijn ontwikkelingslanden vrijgesteld van verplichtingen tot uitstootvermindering. Tijdens recente onderhandelingsronden groeide echter de weerstand om landen als China, India, Brazilië en Zuid-Afrika als ontwikkelingslanden te blijven zien met de bijbehorende vrijstellingen. Vooral de Verenigde Staten benadrukken alleen te investeren in het klimaat als opkomende economieën dit ook doen. Het klimaatakkoord tussen China en de Verenigde Staten op 12 november 2014 zou een kentering kunnen betekenen.  Uit de analyse door het “Earth Negotiations Bulletin” bleek echter dat dit akkoord tijdens de Lima-top nog maar weinig constructieve invloed had (zie ook: “Waarom er zo vaak klimaattoppen zijn“).

Bijdragen van ontwikkelingslanden
Nu is het zeker niet zo dat ontwikkelingslanden niet bijdragen aan internationaal klimaatbeleid. Volgens het protocol van Kyoto kunnen ontwikkelde landen hun klimaatverplichtingen deels nakomen door te investeren in klimaatprojecten in ontwikkelingslanden. Voor ontwikkelingslanden dragen deze projecten bij aan duurzame ontwikkeling. Aan het hiervoor opgezette mechanisme (Clean Development Mechanism, CDM) hebben inmiddels 114 ontwikkelingslanden meegedaan, wat heeft geleid tot meer dan 8600 projecten, zoals het stimuleren van gebruik van biomassa voor koken en verwarming, klein- of grootschalige energieopwekking door waterkracht.

Een ander voorbeeld van actieve betrokkenheid van ontwikkelingslanden bij klimaatbeleid is de overdracht van schone technologie (via het programma Technology Needs Assessment, TNA). Sinds 2001 heeft dit programma meer dan 100 ontwikkelingslanden ondersteund bij het kiezen van schone technologieën. In TNA-processen, waarvoor geld beschikbaar wordt gesteld door de mondiale milieufaciliteit (het GEF), formuleren ontwikkelingslanden eerst een langetermijnvisie met economische, sociale en milieudoelen. Vervolgens kiezen ze technologieën voor het behalen van deze doelen met een zo laag mogelijke uitstoot van broeikasgassen en/of een zo hoog mogelijke bescherming tegen klimaatverandering.

De programma’s laten zien dat ontwikkelingslanden goed in staat en bereid zijn om klimaatkeuzes te maken, zolang deze aansluiten bij nationale economische, sociale en milieudoelstellingen.

Verder formuleren ontwikkelingslanden, zelfstandig of met steun van ontwikkelde landen, ook ‘nationaal geschikte klimaatacties’ (in jargon: NAMA). Op de klimaattop van Cancun in 2011 was er veel aandacht voor deze NAMA’s. Voorbeelden van recent voorgestelde NAMA’s zijn klimaatvriendelijke scholen (Mexico) en energiezuinige gebouwen (Servië).

Keuzes en uitvoering
De programma’s laten zien dat ontwikkelingslanden goed in staat en bereid zijn om klimaatkeuzes te maken, zolang deze aansluiten bij nationale economische, sociale en milieudoelstellingen. Een grotere uitdaging is de uitvoering van de gekozen maatregelen in ontwikkelingslanden. Hiervoor is vaak geld, training en andere ondersteuning nodig. Uit interviews met deskundigen van verschillende internationale instellingen, uitgevoerd voor het VN-klimaatsecretariaat, bleek dat deze steun er wel is, maar dat deze vaak niet op de juiste plaats terecht komt. Deels komt dit doordat landen intern niet goed regelen wie waarvoor verantwoordelijk is. Er worden bijvoorbeeld geen duidelijke afspraken of de verantwoordelijkheid ligt bij het ministerie van economische zaken of juist het ministerie van milieu. Ook moeten landen betere plannen maken voor investeringen in klimaattechnologieën, zodat internationale financiële organisaties deze goed beoordelen en ondersteunen. Volgens de geïnterviewde deskundigen missen veel technologieplannen duidelijke informatie over kosten, baten en terugverdientijd.

Richting Parijs
Na het mislukken van de klimaatonderhandelingen in Kopenhagen in 2009, is het accent verschoven van klimaatakkoorden met verplichte nationale uitstootvermindering naar vrijwillige klimaatmaatregels die zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden kunnen nemen. Tijdens de top van Warschau in 2013 werden landen opgeroepen om hun voorgenomen nationale klimaatmaatregels (zogenaamde INDC’s) te presenteren. Landen kunnen hun INDC’s op verschillende manieren formuleren, bijvoorbeeld als een nationaal klimaatdoel, maar ook als een programma voor de introductie van schone technologieën binnen een sector. Het is de bedoeling dat INDC’s een belangrijk onderdeel zijn van de top van Parijs van volgend jaar.

Eerdere onderhandelingen en klimaatinitiatieven leren dat klimaatbeleid, zeker in ontwikkelingslanden, alleen werkt wanneer het past binnen nationale plannen. Het is te hopen dat de klimaattop van Parijs hierover zal gaan en niet wordt overschaduwd door discussies over een procent meer of minder.

Dit artikel is gebaseerd op het ingediende proefschrift van Wytze van der Gaast. Hij zal zijn promotieonderzoek op 26 januari 2015 aan de Rijksuniversiteit Groningen verdedigen.

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons