Achtergrond

Ontwikkelingshulp als hogesnelheidstrein

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

Dit artikel maakt deel uit van de serie ‘2015: The future we want’ die OneWorld in 2013 initieerde.    

De internationale gemeenschap investeert al decennia lang veel te weinig in ontwikkelingshulp, vindt NCDO onderzoeker Gabi Spitz. En dan is het net als bij nieuwe hogesnelheidstrein Fyra: je kunt geen kwaliteit verwachten als je daar ook niet voor betaalt.

Vorige week moest ik in Brussel zijn. Vanaf Amsterdam is de Fyra dan het snelst, maar ik durfde hem niet te nemen. Zoals breed uitgemeten in het nieuws, zijn er sinds de invoering van de trein tal van problemen, met uitval en vertragingen als gevolg. Volgens onze zuiderburen ligt het aan de kwaliteit van de trein, die bij de Belgen bekend staat als ‘Aldi-trein’. Het is namelijk het goedkoopste model van een twijfelachtige producent, zo stelt de Belgische krant de Standaard. Nederland wilde voor een dubbeltje op de eerste rang zitten en daardoor komen reizigers niet of veel te laat aan op de plaats van bestemming. Afgeschrikt door alle negatieve berichten, nam ik de Thalys en daarna de stoptrein. Onderweg mijmerde ik over ontwikkelingshulp, want eigenlijk is het met ontwikkelingshulp net zo als met de Fyra. Wie ambitieuze plannen heeft, maar te weinig investeert, moet niet raar opkijken als de gewenste resultaten uitblijven.

Hulpbudget
De internationale gemeenschap investeert al decennia lang veel te weinig in ontwikkelingshulp. In de jaren ’70 stelde de Nederlandse econoom en Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen dat 0,75 procent van het nationaal inkomen van rijke landen nodig was om ontwikkeling aan te zwengelen in arme landen. Het gedachtegoed van Tinbergen was aanleiding voor de toenmalige minister van Ontwikkelingssamenwerking Pronk, om het Nederlandse hulpbudget te verhogen tot 0,75 procent van het Bruto Nationaal Product (BNP). Ongeveer dertig jaar later, tijdens een internationale conferentie in Monterey in 2002, spraken de westerse landen af om ten minste 0,7 procent van hun BNP te besteden aan ontwikkelingshulp. Dit was in lijn met berekeningen van de invloedrijke econoom Jeffrey Sachs die aangaf dat dit percentage een noodzakelijke investering was voor het behalen van de Millenniumdoelen, de belangrijkste internationale afspraken over armoedebestrijding.

Gabi Spitz is onderzoeker Internationale Samenwerking bij NCDO. Daarvoor was ze werkzaam bij de Nationale Jeugdraad en nam ze als jongerenvertegenwoordiger zitting in de VN Commissie Duurzame Ontwikkeling.

Loze belofte
Inmiddels is duidelijk dat de internationale gemeenschap in Monterey een loze belofte maakte. De westerse landen geven gemiddeld namelijk maar 0,3 procent van hun nationaal inkomen aan ontwikkelingshulp. Dat is minder dan de helft van wat er nodig is. Tegelijkertijd is er in binnen- en buitenland veel kritiek op ontwikkelingssamenwerking. De acht ambitieuze Millenniumdoelen voor de aanpak van armoede en gerelateerde problemen worden immers niet allemaal gehaald. Hoewel de armoede is gehalveerd en de toegang tot onderwijs en schoon drinkwater verbeterd, lukt het onvoldoende om problemen als honger, ongelijkheid en moedersterfte tegen te gaan. Vooral in sub-Sahara Afrika blijven de resultaten achter.

Dat is niet gek, aangezien de meeste Westerse landen al jarenlang veel te weinig hulp geven. Dat gold niet voor Nederland. Jarenlang hielden wij ons samen met Noorwegen, Zweden, Denemarken en Luxemburg aan de internationale 0,7 procent-norm. Beter nog, Nederland besteedde tot en met 2010 zelfs 0,8 procent aan hulp aan arme landen. Met het aantreden van het nieuwe kabinet, zakt Nederland voor het eerst onder de internationale norm. Een begrijpelijke keuze, het zijn immers zware economische tijden en er wordt bezuinigd op tal van terreinen. Bovendien, zo blijkt uit onderzoek van NCDO, vindt bijna de helft van alle Nederlanders dat het hulpbudget best omlaag kan.

Kwaliteit
Eerlijk gezegd heeft het ook maar weinig zin als slechts een handvol landen zich aan de norm van 0,7 procent houdt. Voor het behalen van de Millenniumdoelen is 0,7 procent van het BNP van alle westerse landen nodig; de Nederlandse hulp alleen maakt niet genoeg verschil. De structureel te lage investeringen in ontwikkelingshulp, maken de kritiek op de effectiviteit ervan echter grotendeels onterecht. Wat voor het opzetten van een internationale hogesnelheidstrein geldt, geldt ook voor de aanpak van armoede: je kunt geen kwaliteit verwachten als je daar ook niet voor betaalt. Binnenkort worden er nieuwe afspraken voor armoedebestrijding gemaakt. Hopelijk realiseert de internationale gemeenschap zich dan dat een welvarende wereld niet mogelijk is als iedereen voor een dubbeltje op de eerste rang wil zitten.

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons