Achtergrond

Het laatste bastion

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

Wie hangt er nog aan de vaste bijdrage ontwikkelingshulp? Volgens publiciste Marcia Luyten is met extra bezuinigingen in aantocht het einde van de ‘nulkommazeven’ in zicht.

De bui hing er al even, de wolk moest alleen rijpen. Als het Centraal Plan Bureau medio maart de ramingen onthult en duidelijk wordt hoeveel extra moet worden bezuinigd, barst voor de ontwikkelingssector het noodweer los.
Of beter: dan komt het conflict op de voorgrond. Achter de schermen wordt al langer onderhandeld, want wie de coalitie lief is, weet dat hier een middelzwaar explosief op de deurmat van het torentje ligt. Kan er nog een miljard of wat vanaf?

Oude schoenen
Nog maar enkele jaren geleden heette ontwikkelingsamenwerking een laatste heilig huisje. In de jaren zestig en zeventig was de hulp een politiek en ideologisch strijdtoneel. Wordt het dat binnenkort weer? In 140 tekens deed Geert Wilders in november via Twitter de eerste zet. “Extra bezuinigen in 2012? Wordt heel erg moeilijk om daar uit te komen met VVD en CDA. Tenzij men net als PVV 4 mrd op ontwhulp wil snijden.”
Na die opening ging coalitiepartij CDA in de persoon van Kathleen Ferrier dwars voor de hulp liggen. Geen cent wordt er bezuinigd op ontwikkelingshulp, liet de woordvoerder weten. Daar was niks dissidents aan. Henk Bleker, officieus kandidaat-partijleider, zei het haar na: “Geen cent”.
Ontwikkelingsorganisaties versterken de blokkade rond het vaste percentage voor de hulp. “Het kan niet. Het moet niet. Het mag niet.” Tom van der Lee van Oxfam Novib wil er duidelijk over zijn. “Je moet niet je oude schoenen weggooien als er überhaupt nauwelijks nog schoenen om op te lopen zijn.”

Laatste steen
In deze discussie valt telkens datzelfde woord: ‘nulkommazeven’. Nederland houdt zich aan de internationale afspraak om 0,7 procent van zijn bruto nationaal product (bnp) te besteden aan ontwikkelingshulp. Tot het Kabinet-Rutte was dat 0,8 procent. Toen was Nederland samen met Zweden, Denemarken Noorwegen en Luxemburg wereldwijde koploper in ontwikkelingshulp. Nadat afgelopen jaren 1 miljard uit de ontwikkelingsbegroting werd gesneden, komt het percentage in 2012 uit op 0,7 procent.
Meer dan ooit schermen de hulporganisaties nu met dit percentage – als ging het om een vesting die niet mag vallen omdat daarna de hele verdediging tot de laatste steen afbrokkelt. Na het waarschuwingsschot van Wilders verzekerde staatssecretaris Ben Knapen dat de nulkommazeven voor de hele regeerperiode vast staat.

Mangoboom
Maar dit zijn strategische posities op het Haagse schaakbord. In de werkelijkheid van de hulp heeft menig ontwikkelingswerker, hulporganisatie, diplomaat en onderzoeker ernstige bedenkingen over die nulkommazeven.
Het is een willekeurig cijfer. Je kunt net zo overtuigend beweren dat het te weinig is  als te veel. Wie de noden in landen als Congo, Liberia, Burundi, Tsjaad of Mali als uitgangspunt neemt, ziet dat er veel meer inspanning en geld nodig is. Die landen zitten opgesloten in een armoedeval. Zonder hulp van buiten komen ze daar voorlopig niet uit.
Bedrijven, de ontwikkelingsagenten van minister Rosenthal en staatssecretaris Knapen, zijn in deze armste landen ter wereld nauwelijks geïnteresseerd. Kijk je daarentegen naar het effect van de hulp, dan kun je best beweren dat het met minder dan 0,7 kan. Met meer expertise en professionalisering zou met minder geld meer succes kunnen worden geboekt.
In landen als Zambia, Uganda en Tanzania is de kwaliteit van basisonderwijs en gezondheidszorg belabberd, ondanks de miljarden die donoren hebben geïnvesteerd. Deze en meer landen beneden de Sahara kenden afgelopen tien jaar wél economische groeicijfers waar premier Rutte zijn vingers bij zou aflikken. Maar waar het instromend geld ook vandaan komt – handel of hulp –  het effect is eender: rijken worden rijker, armen blijven straatarm.
Grote programma’s zijn vaak ontworpen in Washington, Parijs of Den Haag, volgens een westerse rationaliteit, door denkers die te weinig tijd onder een mangoboom doorbrachten. Alleen lokaal kun je uitvinden wat wel of niet werkt. 

Symbool van solidariteit
Nog even terug naar de nulkommazeven. Die kwam niet uit de lucht vallen. Het cijfer was gebaseerd op econometrische modellen uit de jaren zestig. Die berekenden dat 1 procent van het inkomen van de rijke landen de ontwikkelingslanden uit het slop kon helpen. In 1970 werd binnen de VN afgesproken om minimaal 0,7 procent van het bruto nationaal product aan ontwikkelingshulp te besteden. In de veertig jaar daarna werd de nulkommazeven een waarborg voor internationale solidariteit en een symbool daarvan.
In de praktijk echter heeft het vaste percentage vaak een onbedoeld effect, namelijk als er meer geld is dan er goede projecten zijn. Tot midden jaren tachtig kon Buitenlandse Zaken ontwikkelingsgeld dat ‘over’ was te stallen in een potje. Sinds minister Eegje Schoo dat afschafte, maken ministeries en ambassades het geld op om te voorkomen dat hun budget wordt gekort. Gevolg is dat november de maand is waarin ambassades en hulporganisaties geld moeten ‘wegzetten’. Waren er in de eerste tien maanden van het jaar duidelijk omschreven doelen en toetsingskaders voor de besteding van ontwikkelingsgeld, aan het eind van het boekjaar moet het vooral heel snel op. Een projectvoorstel maakt de meeste kans in november. Fondsen van de Verenigde Naties of de Wereldbank krijgen eind van het jaar vaak een extra donatie. Die hebben hetzelfde luxeprobleem: de hete aardappel wordt alleen doorgeven.

Roestig instrument
Na de forse bezuinigingen van de afgelopen twee jaar hoort bestedingsdruk (voorlopig) tot de verleden tijd. Het ministerie heeft moeite om zijn verplichtingen na te komen. Dat neemt niet weg dat het, los van economische conjunctuur, relevant is te kijken naar dit perverse effect van de nulkommazeven, volgens sommigen nu ‘een oud en roestig instrument’.
Het is een van de kenmerken van een hulparchitectuur die is aangevreten door de tijd. Zo is hulpgeld voor ontwikkelingslanden veel minder zwaar gaan wegen. Bedroeg ontwikkelingshulp in de jaren zeventig 70 procent van alle geldstromen van Noord naar Zuid, vandaag de dag is dat 13 procent. De hoofdmoot zijn het geld dat migranten naar hun familie overmaken, buitenlandse investeringen en commerciële kredieten. De Gates Foundation stuurt jaarlijks bijna evenveel naar Afrika als de Nederlandse staat.
Hoe de economische machtsverhoudingen wereldwijd kenteren, laat zich aflezen aan de nieuwste hulprelaties. China moet Europa uit de kredietcrisis helpen. In november reisde premier Coelho van Portugal naar Angola met een beleefde vraag om kapitaal. President Dos Santos reageerde met de milde wellevendheid die Afrikaanse landen zo goed kennen van hun oud-kolonisators: “We zijn ons bewust van de problemen van het Portugese volk en we staan er open voor Portugal in deze crisis bij te staan.”

Warm onthaal
Terwijl de economische verhoudingen radicaal zijn veranderd, houden Nederlandse hulporganisaties krampachtig vast aan de nulkommazeven.
En geef ze eens ongelijk. In een samenleving die zijn knopen telt en zich luik voor luik van de buitenwereld afsluit, zou je wel gek zijn om welke verdediginglinie dan ook op te geven. En dat terwijl iemand die zijn knopen telt, twee keer zou moeten nadenken voordat hij de hulp afschaft. Want ontwikkelingshulp heeft Nederland veel goeds gebracht. Toen ik laatst door Mali reisde, werd ik overal waar ik kwam warm onthaald. Van boer tot minister, iedereen loofde en prees de Nederlandse ingenieurs die de rijstteelt in Mali hadden helpen verbeteren. Hetzelfde warme onthaal wacht bedrijven, ook in andere landen, vertelde mij een Nederlandse ondernemer. Nederland had altijd een uitstekende reputatie en een streepje voor.
Dit onbedoelde, maar wenselijke gevolg van hulpprogramma’s wordt niet gezien door de minister die het Nederlands belang zo fier voorop stelt. Dat is, zoals de Britten dat mooi zeggen: Pennywise, Poundfoolish.

Administratiekantoor
Moet er dan niks veranderen? Jazeker, een hele hoop. De hulparchitectuur is niet meer toegesneden op de uitdagingen van deze tijd. Alleen is de vraag of er nog een miljard of wat af kan, de verkeerde vraag. De goede vraag wordt niet gesteld.
Het ontwerpen van een nieuwe hulparchitectuur begint met vraag 1: Wat willen we bereiken? Dan vraag 2: Hoe organiseren we dat? En dan pas vraag 3: Wat mag dat kosten?
De eerste twee vragen zijn beantwoord in het WRR-rapport Minder pretentie, meer ambitie. Volgens de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid moeten we hulp inzetten voor het bevorderen van economische ontwikkeling en mondiale publieke goederen, zoals schone lucht, veilige zeewateren of behoud van bossen.
Hulp die ertoe doet vereist een radicale professionalisering. In grove lijnen geschetst betekent dat: meer kennis en expertise, en een gespecialiseerde uitvoeringsorganisatie voor de hulp. De WRR pleitte voor NL Aid: Nederlandse hulp komt in handen van professionals, in plaats van soms generalistische diplomaten zonder verstand van Afrika. In een ideale wereld is er geen geldstroom meer van het ministerie naar hulporganisaties die het geld weer doorsluizen naar organisaties in het Zuiden, die daar vervolgens weer projecten mee financieren die overlappen met wat de Nederlandse staat via NL Aid doet. Hulporganisaties moeten geen administratiekantoor willen zijn. Voor zover ze werken met overheidsgeld, ligt hun taak daar waar de Nederlandse staat weinig speelruimte heeft: in het versterken van het tegengeluid in landen met weinig democratie. In Nederland moeten ze helpen bewerkstelligen dat onze productie en consumptie ontwikkeling in het Zuiden niet hinderen.

Maar al het denken is nu gegijzeld door de dreigende kaalslag. Ook de man die hierin de troepen zou moeten aanvoeren, staatssecretaris Ben Knapen, komt na een mooie analyse niet verder dan ‘mondiaal burgerschap’ als panacee voor alles wat niet goed is of niet deugt:  burgers kunnen zelf veel doen om mondiale problemen aan te pakken. Zo lang er geen debat is over wat hulp in deze nieuwe tijd kan betekenen – voor ontwikkelingslanden én voor onszelf – ontbrandt er geen ideologische strijd. Kathleen Ferrier zegt ‘geen cent eraf’. Opdat het CDA de hulp straks zo duur mogelijk kan uitverkopen. Alleen als het hulpoffer zwaar genoeg is, wil de PVV de hypotheekrente-aftrek beperken. Ontwikkelingssamenwerking is wisselgeld geworden.

Illustratie: Gijs Kast

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons