Achtergrond

“Fatsoenlijke hulp heeft langste adem”

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

 

“Ik denk dat we onze hulp meer gaan toesnijden op die landen waarvoor nog geen andere bronnen van materiële welvaart openstaan. Dus als een land in staat is om zelfstandig investeringen aan te trekken en handel te drijven, zullen we sneller geneigd zijn om de hulp af te bouwen. Ik geloof dus niet dat we minder aan ontwikkelingshulp gaan uitgeven, maar wel dat het regionaal anders wordt verdeeld.”

 

Moet minister Koenders zich laten leiden door zijn ambities voor een betere wereld of door de wensen die de arme landen bij ons neerleggen?

“Het politiek correcte antwoord is dat we ons door die landen laten leiden. Maar het is een mythe te denken dat er vanuit de ontwikkelingslanden één duidelijke hulpvraag is, want die verschilt per land. Bovendien als een bepaald land iets wil, maar het sluit niet aan op wat wij in de aanbieding hebben, dan leggen we die vraag met groot gemak naast ons neer.”

 

 

Bram van Ojik was voorzitter Milieudefensie en kamerlid voor Groen-Links.Van 2003 tot 2006 ambasadeur in Benin. Sinds augustus 2006 directeur I.O.B.

Als Nederland niet geeft waar die landen om vragen, loop je de kans dat ze bij de Chinezen aankloppen? ”Wij zien onze hulp graag als een middel voor armoedestrijding, naleving van mensenrechten, een goed milieu etc. Vooralsnog is Europa de grootste donor wereldwijd en de rol die we spelen  aanzienlijk. Je loopt inderdaad het risico dat de nieuwe donoren nauwelijks eisen stellen. Of ze komen met zoveel geld binnen dat de eisen die wij stellen een beetje meewarig worden bekeken.”

 

Minister-president Balkende heeft president Mugabe (tijdens de Eurotop in Lissabon) nog streng toegesproken over de mensenrechten in Zimbabwe, maar Mugabe leek niet onder de indruk.

“Er is niks mis mee dat Nederland een soort van zendingsdrang heeft waar het gaat om mensenrechten, milieu, kinderarbeid en gelijke behandeling voor mannen en vrouwen. Daar mag je de machthebbers op blijven aanspreken, want zij hebben ook hun handtekening onder bepaalde verdragen gezet. Maar je moet je wel realiseren dat  Mugabe en anderen tegenwoordig ook andere partners hebben.”

 

Vindt u, als directeur I.O.B, dat Nederland zich voldoende profileert?  Vroeger zetten we bij projecten in het Zuiden een bordje neer met ‘Dit project is gerealiseerd door de Nederlandse regering’, maar dat kan nu niet meer. “Je wilt niet overal je vlaggetje neerzetten, want dat doen al die andere donoren ook en dan wordt het één grote lappendeken. Je creëert dan een onevenwichtige ontwikkeling, waar donoren kluitjesvoetbal spelen en zich alleen in willen zetten in gebieden, waar ze resultaten kunnen boeken. Dan krijg je van die donor darlings, zoals Mozambique of Uganda.”

 

BeninU bent zelf drie jaar lang ambassadeur geweest in het West-Afrikaanse Benin. Hoe was de hulp daar geregeld? “Ik werd daar voor lastige keuzes geplaatst. Er moesten, bijvoorbeeld, 1300 waterputten geslagen worden. De overheid zou de helft voor haar rekening nemen. Ik zei dat wij er wel 200 wilden aanleggen. Ik wilde een Nederlands bedrijf inhuren om dat even te regelen. Dan is het resultaat heel snel zichtbaar en het Nederlands bedrijfsleven ook tevreden. Maar toen bedacht ik dat dat niet duurzaam was. De mensen daar moeten het, via de overheid, zelf doen. Het is niet onze verantwoordelijkheid maar de hunne. De bevolking moet erbij betrokken worden, zodat het over tien jaar nog werkt.

Dat zijn de twee uitersten, waar tussen je moet kiezen. Het eerste is heel concreet, zichtbaar en snel. Het tweede model is bureaucratisch en langdurig. En toch kiezen wij voor het tweede model, omdat wij denken dat er op die manier een veel degelijker watervoorziening in Benin wordt opgebouwd. Nederland is daarin vaak roomser dan de paus. Andere donoren zeggen wel dat ze onze methode toejuichen, maar in werkelijkheid kiezen ze toch voor ‘quick and dirty’. We staan er dus een beetje alleen voor, waardoor we minder effectief zijn.”

 

U heeft over uw tijd in Benin geschreven dat ontwikkelingshulp het zelfrespect van de Afrikanen ondermijnt en een massale geldinjectie in Afrika geen zin heeft. Waarom stoppen we er niet mee? “Er sterven elk jaar miljoenen kinderen omdat ze vervuild water drinken. Als je daar iets aan wilt doen, moet je een hulpindustrie op gang brengen, ook al heeft dat vervelende neveneffecten. Zoals hulpverslaving en corruptie. Ik bepleit om daar gewoon eerlijk over te zijn. Maar met onderwijs, gezondheidszorg of water denk ik niet dat we overbodig zijn als hulpgever.”

 

Waarom beperkt de Nederlandse ontwikkelingshulp zich niet tot de allerarmste landen? “Wij zijn al uit een grote groep landen vertrokken. India was vroeger een zeer grote ontvanger van Nederlandse hulp. Of kijk eens naar Zuid-Amerika. Het lijkt wel alsof we al 50 jaar hetzelfde doen, maar dat is gewoon niet waar. Er is gigantisch veel vooruitgang geboekt als het gaat om levensverwachting, gezondheid van mensen in het algemeen en onderwijs.  Dus het grote publiek heeft een verkeerd beeld van ontwikkelingshulp, namelijk dat het één grote bodemloze put is. Op heel veel sociale indicatoren zie je gewoon vooruitgang. Uit de Human Development Index blijkt ook dat vrijwel alle landen de afgelopen tien jaar erop vooruit zijn gegaan. We zitten al vijftig jaar in Tanzania, al veertig in Mali en Burkina Fasso. Ontwikkeling is een zaak van lange adem. Ook wij praten al 20 jaar over de Betuwelijn en er rijdt nog steeds geen trein.”

 

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons