Microkrediet: is de hype over?

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

In veel publicaties is de suggestie gewekt dat microkredieten een recent fenomeen zijn ter bestrijding van armoede, uitgevonden in 1976 door Muhammed Yunus in Bangladesh (Grameenbank). Het is verbazingwekkend hoeveel artikelen dit onjuiste feit meldden, zelfs het eigen blad (IS) van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Diezelfde Minister publiceerde in 1994, ter gelegenheid van de herdenking van het 100 jarig(!) bestaan van microkrediet in Indonesië, een Engelse vertaling van de krediethandleiding van de "Algemeene Volkscrediet Bank (AVB) van 1935 en een historisch overzicht van de ontwikkeling van het volkskredietwezen in dat land (1895-1935), gevolgd door een Engelse vertaling van de geschiedenis van het dorpskredietwezen in Indonesië (1897-1932).
Na de Sukarno periode begon de opvolger van de vooroorlogse AVB, Bank Rakyat Indonesia (BRI), met de rehabilitatie van de dorpsbankjes waarover ze de supervisie had, plus een uitbreiding van het eigen rurale netwerk met zogenaamde Unit Desas (UD). In 1970 zette BRI in die UDs al weer meer dan 1,6 miljoen individuele microkredieten uit van gemiddeld 17 US dollar per lening. Dit alles zonder enige vorm van buitenlandse donorfinanciering, wel met wat internationale technische assistentie van FAO.
Toch was Indonesië niet het eerste land ter wereld met formele microkredieten, waarschijnlijk wel in Azië.

Het begin
De meeste deskundigen, vreemd genoeg bijna altijd afwezig in de eerder genoemde artikelen, nemen de oprichting van het eerste Irish Loan Fund (ILF) in 1720 als begin van het formele microkrediet. Dat fonds werd opgezet door een sociaal bewogen predikant, Jonathan Swift, beter bekend als schrijver van o.a. Gulliver's Travels.
Uiteindelijk waren er 300 van die fondsen actief over een periode van 230 jaar, het laatste fonds sloot zijn deuren in de jaren vijftig van de vorige eeuw.
In Duitsland werd de in Ierland opgedane ervaring in 1778 ondermeer gebruikt bij het opzetten van een microkredietfonds in Hamburg en ook Raifeissen wist ervan.

De Ierse fondsen waren niet alleen goed in het uitgeven en terugbetalen van leningen maar ook zeer succesvol in het aantrekken van deposito's van het publiek. Zo succesvol zelfs dat in 1843 de commerciële banken de overheid via een lobby overtuigden een maximum aan de deposito- en uitleenrente te stellen. Dat leidde tot een verlaging van de maximum leningrente van 13 naar 8,8% en een verlaging van de 'operating margin' van 7,6 % naar 3,8 %. Veel ILFs overleefde dat niet, maar ongeveer de helft wel.

De ILF's maakten zeer kleine leningen van 1 tot maximaal 10 pond aan boeren, handelaren en ambachtslieden. Tien pond is ook altijd het maximum leenbedrag gebleven. Ze hadden een efficiënte organisatiestructuur met vrijwilligers maar wel met een betaalde administrateur en een externe controle mede door hun geldschieters. Ze maakten winst die soms ook voor een deel werd uitgekeerd aan goede doelen, zoals klinieken en scholen. Ze waren zo succesvol in armoedebestrijding dat de overheid kon besluiten haar eigen armoedebudget te verlagen.

Bijna 300 jaar ervaring
De geschiedenis van de Ierse leningfondsen, de volkskredietbanken en spaarbanken in Duitsland, de volkskredietbanken, dorpsbanken en pandhuizen in Indonesië en elders hebben een grote hoeveelheid waardevolle praktijkinformatie opgeleverd, waarvan in Indonesië veel is gepubliceerd in het maandblad "Volkscredietwezen" (1913-1940).
Zoals een bekende Duitse ontwikkelingspublicist stelt: "Attributing the origin of microfinance to recent initiatives misses not only the historical depth and scale of microfinance, but also centuries of experience, which means: learning from trial and error, failure and success".
"Microfinance is not a recent development, and neither is the development of regulation and supervision of microfinance institutions (MFIs). Every now developed country has its own history of microfinance. It is important to recognize this because it presents a view different from that of many in the microfinance community who associate microfinance with credit NGOs and believe that microfinance was invented in Bangladesh some 20-odd years ago" (Seibel, 2003).

Je kunt je afvragen hoeveel kennis organisaties die het begin van microfinanciering minder dan 40 jaar terug leggen van dit onderwerp hebben. Of ze niet het wiel opnieuw proberen uit te vinden en waarschijnlijk niets hebben geleerd van vroeger en daarom veel dure en onnodige fouten maken. Dat zou in ieder geval veel van hun mislukkingen kunnen verklaren.

Onjuiste voorlichting
Naast de onjuiste vermelding van het historisch begin van microkredietverlening in de Nederlandse bladen wordt ook andere foute informatie gegeven. Beweringen voor wie microleningen geschikt zijn en hoe ze het best te geven en welke volumes en systemen nodig zijn om een duurzame microkredietinstelling op te bouwen lijken soms geen enkel verband te hebben met de ervaringen van de laatste paar honderd jaar.

Laten we er een paar noemen: microkredieten zouden vooral door vrouwen genomen worden. Dat mag zo zijn voor Grameenbank in Bangladesh maar is onjuist. Ierland en Indonesië en veel andere landen laten zien dat in meerderheid de klanten mannen zijn.

Dat leningen het beste als groepsleningen gegeven kunnen worden is ook een fabeltje. Misschien wel te begrijpen als men zich alleen op vrouwen richt die vaak in de informele sector met groepsparen actief zijn (arisan, stockvel, isusu clubs enz.) maar in zijn wereldwijde context is het weer niet waar. Interessant is dat Grameenbank sinds een paar jaar ook met individuele leningen is gestart (Grameen-2 genaamd) die tot hun eigen verbazing ook een hoge terugbetaling haalden terwijl er minder dwang gebruikt werd. Grameenbank werkt echter nog steeds met verplicht sparen terwijl BRI in Indonesië, met een loterij als stimulans en vrijwillig, enige tientallen miljoenen microspaarders heeft aangetrokken die voor meer dan de nodige leningmiddelen zorgen.

Dat microkredieten een hogere rente nodig hebben om winstgevend te zijn is deels waar, ze zijn zeker duurder dan grotere leningen. Maar dat moet niet overdreven worden. Een vergelijking laat zien dat microfinancieringsinstellingen werken met zeer verschillende marges tussen geldkosten en uitleenrente, variërend van een paar tot enkele tientallen procenten. De ILF in Ierland ging in 1843 van een marge van 7,6% naar 3,8%, de BRI Unit Desa werkte in de 70-er jaren met een netto marge van 6%. De leningrentevoet moet uiteraard niet alleen de kosten voor het aantrekken van fondsen en de operationele kosten dekken maar ook de inflatie en de niet terugbetaalde lenigen. Die kosten kunnen aanzienlijk per land en organisatie verschillen en heeft men maar gedeeltelijk in eigen hand.

De geschiedenis van Indonesië rond 1920 laat zien dat een dorpsbankje met 300 micro klanten na een jaar winstgevend kon zijn, een Unit Desa, tien dorpen beslaand en met 3.000 klanten, was dat in 1970 ook. Je vraagt je dan af waarom sommige NGO's claimen dat je minsten enige tienduizenden klanten moet hebben om winstgevend te zijn.
Als je het aantal microleningen per medewerker van die laatste vergelijkt met die van de huidige Indonesische microkredietbanken dan blijken er zeer grote verschillen te zijn. Die verschillen zijn nog groter als je ze vergelijkt met die van voor de Tweede Wereldoorlog. Veel van de mede door donoren gesteunde microbanken zijn kennelijk te groot en te duur opgezet en erg inefficiënt in hun uitvoering. Dat verklaart waarschijnlijk mede een deel van het grote aantal mislukkingen geconstateerd door het microfinancieringsprogramma van de Wereldbank (CGAP).

Meelifters
Een ander punt dat de hype oproept is dat van de meelifters op de populariteit van microkredieten. Er wordt gesuggereerd dat het iets recents is (van 1976). Dat is wel begrijpelijk want de waarheid dat het al meer dan 280 jaar oud is zou waarschijnlijk minder aandacht en donaties opleveren. En het publiek zou zich terecht kunnen afvragen wat al die hulpverleners in de laatste 50 jaar van hulpverlening dan wel uitgespookt hebben dat ze microkrediet nu pas ontdekt hebben. Er zijn overigens ontwikkelingsorganisaties, ook in Nederland, die de geschiedenis wel kennen maar die doelbewust verzwijgen. Je kunt je terecht afvragen in hoeverre hun andere berichtgeving dan wel te vertrouwen is.

Ook de definitie van wat een microkrediet is wordt waar nodig opgerekt. De gemiddelde lening in Ierland was in 1844 vier pond. Dat was ongeveer gelijk aan een jaarinkomen van iemand onder de armoedegrens. Vertaald naar het heden betekent bij een gemiddeld inkomen van de armen van 1 dollar per dag dat een gemiddeld microkrediet ongeveer 350 dollar is. Dat klopt met het Wereldbank (CGAP) bedrag van 1.000 US dollar als maximum voor een microkrediet. Veel aangeprezen microkrediet projecten hebben leningen van enige duizenden dollars per stuk, dat zijn geen microkredieten maar kleinbedrijffinancieringen, zoals een ABNAMRO project in Brazilië, overigens niet de enige bank die dit doet.

Ook ons grootste pensioenfonds, het ABP, probeert mee te liften. In het ABP Magazine van oktober 2007 staat een voorbeeld van een marktvrouw die dankzij ABP hulp van een paar duizend euro (is meer dan het CGAP maximum) nu al 4 groentemarktkramen heeft. Men vergeet kennelijk dat de totale vraag op een lokale groentemarkt gelijk blijft, en het dus zeer wel mogelijk is dat als gevolg van het succes van die ABP klant anderen hun marktplaats en inkomen (deels) verliezen. De een zijn brood is de ander zijn dood! Dit zou geen armoedebestrijding mogen heten.

Ook de Nederlandse overheid gebruikte recent de term microkrediet voor een nieuw op te zetten faciliteit voor naar hun land terugkerende migranten. Het bedrag per lening van enige duizenden Euro ligt ver boven het maximum van de CGAP definitie en is dus geen microkrediet. Men heeft kennelijk de slechte ervaringen in het verleden met het via subsidies steunen van terugkerende migranten ook niet goed onthouden.

Conclusie
Onderzoek heeft onomstotelijk vastgesteld dat microbanken die de nadruk op het aantrekken van lokale spaargelden leggen ook betere leningen maken en daardoor meer kans op overleven en duurzaamheid hebben dan banken die zich alleen maar tot leningen beperken.

De hamvraag is dan natuurlijk of het steunen met donorgeld van lokale microbanken wel echt helpt. In ieder geval bestaat er grote kans dat door buitenlandse financiële bijdragen de animo om lokaal spaargelden aan te trekken vermindert (zoals import van melkpoeder lokale melkproductie ontmoedigt); de Grameenbank is daar een goed voorbeeld van en was jarenlang afhankelijk van donaties.
Probleem is dat veel van de door donoren gesteunde microbanken van hun eigen Centrale Bank geen vergunning kunnen krijgen om spaargelden aan te trekken omdat ze onvoldoende kapitaal, kennis en vertrouwen hebben. Of je al die problemen met buitenlandse geldinjecties opheft kun je je dan afvragen.

Ten slotte, microfinanciering in al zijn vormen (leningen, sparen, verzekeren, leasen, verpanden) kan zeker van belang zijn voor arme bevolkingsgroepen. Dat gaat het beste als het door deskundigen met kennis van de sector en de geschiedenis gebeurt. Misschien kunnen die deskundigen ook wat tijd vrij maken om journalisten en politici enige basiskennis over het fenomeen microfinanciering bij te brengen.

Klaas Kuiper (1938) was, als FAO medewerker, een van de oprichters van de Unit Desa banken van BRI in Indonesië in de periode 1969-1972. Hij was daarna als DGIS medewerker ondermeer betrokken bij de rehabilitatie en oprichting van een aantal ontwikkelingsbanken in Afrika en was een paar jaar lid van de Policy Advisory Group van CGAP.

Meer informatie:
Publicaties over Ierland, Indonesië en microfinanciering gebruikt als achtergrond voor dit artikel kunnen worden gedownload van www.microfinancegateway.org, met keuzewoorden: 'Hollis', 'Fruin', 'Kuiper' en 'Seibel'.

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons