Afrika’s tribale last

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

De vermindering van de armoede in de wereld gaat aan Afrika voorbij. Wat is er mis met dit continent? Sommigen zien vooral de negatieve invloed van de westerse landen op Afrika tijdens en na de koloniale tijd als het probleem. Anderen benadrukken de ongunstige binnenlandse omstandigheden, met name slecht intern bestuur.

Zo’n tweeledige uitleg van het achterblijven van Afrika stelt doorgaans iedereen tevreden. Maar is dat terecht? Waarom ontbreekt eigenlijk iedere verwijzing naar het Afrika van vóór de koloniale tijd? Kunnen wij het armoedeprobleem wel verklaren zonder de oorspronkelijke Afrikaanse cultuur daarbij te betrekken?

Afrika – en ik bedoel dan Afrika ten zuiden van de Sahara – staat bekend als het continent van hardnekkige armoede en onderontwikkeling. Enkele uitzonderingen zijn landen als Botswana, Ghana, Oeganda, Senegal en Tanzania, die voorzichtig de weg zijn ingeslagen van democratie en meer politieke stabiliteit, en soms van enige economische groei. Rond 1960, toen de meeste Afrikaanse koloniën onafhankelijk werden, stonden de armste Afrikaanse landen er niet slechter voor dan landen als Thailand en Zuid-Korea. Nu is het inkomen per hoofd van de bevolking in deze twee Aziatische landen het tien-, respectievelijk dertigvoudige van dat in veel Afrikaanse landen. In sommige Afrikaanse landen is het inkomen per hoofd van de bevolking zelfs gedaald ten opzichte van 1960. Waarom faalt Afrika waar Azië slaagt?

In zijn boek Afrika: Van de Koude Oorlog naar de 21e eeuw brengt Roel van der Veen het ontwikkelingsvraagstuk van Afrika in verband met zijn prekoloniale verleden. Dit is intrigerend omdat de wortels van Afrika’s huidige problemen gewoonlijk in het kolonialisme worden gezocht. Van der Veen wijst een blinde vlek aan en gunt Afrika en passant een eigen geschiedenis. Ook dat laatste is winst. De koloniale periode duurde maar zo kort dat Afrika vooral een product moet zijn van zijn eigen verleden. Van der Veen stelt dat Afrikaanse politieke leiders na de onafhankelijkheid teruggrepen op oude tradities wat betreft de verdeling van middelen en uitoefening van gezag. Wel jammer dat de schrijver nauwelijks iets zegt over wat die prekoloniale tradities precies inhielden. Die leemte wil ik hier proberen op te vullen.  

Tribale wortels
Wie het armoedeprobleem in Afrika beter wil begrijpen, doet er goed aan zich te verdiepen in de culturele wortels van het continent. Wat trof het negentiende-eeuwse Europa hier aan? Voornamelijk oeroude stamsamenlevingen, door de cultureel antropoloog Marshall Sahlins omschreven als ‘zeer duurzame (tijdsbestendige), op basis van verwantschap georganiseerde samenlevingen van voedselproducenten of veehoudende nomaden met beperkte contacten met de buitenwereld’. Deze samenlevingen zouden wij vandaag beschouwen als onderontwikkeld: men woonde verspreid in kleine groepen van bloedverwanten (clans), kende steden noch politieke centra, men was schriftloos en geloofde in geesten, huizend in mens en natuur (animisme). Niet-agrarische beroepen bestonden nauwelijks, grondbewerking met de hak was regel en met de ploeg uitzondering. Grote delen van Afrika hadden in de eeuwen daarvoor nauwelijks veranderingen ondergaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Er zal over moeten worden nagedacht hoe Afrika afgeholpen kan worden van zijn preoccupatie met zijn tribale verleden  

Deze traditionele Afrikaanse samenlevingen golden als prekapitalistisch. Investeren en produceren had ten doel te voorzien in de basale behoeften van de groep, niet in verhoging van het naar Europese maatstaven zeer lage levenspeil. Voorzover men voedsel produceerde boven de onmiddellijke behoefte werd dat niet verhandeld maar voor sociale en politieke doelen (giften) gebruikt. Clan- en familieoudsten ontleenden hun gezag mede aan de herverdeling van deze surplussen, met name voedsel. De sociale orde was gericht op behoud en continuïteit, niet op verandering en vooruitgang. Hier ligt misschien wel het fundament van onderontwikkeling dat Afrika vandaag kenmerkt.

De ontmoeting tussen deze tribale, prekapitalistische Afrikaanse cultuur en de industrieel-kapitalistische Westerse cultuur moet een ware ‘clash of civilisations‘ zijn geweest. Afrikaanse volken werden uit hun isolement gehaald, de geldeconomie werd geïntroduceerd en zij maakten kennis met industrieproducten, westerse techniek, bestuursvormen, onderwijs, gezondheidszorg et cetera.  

Behoudzucht
Niettemin wist de traditionele Afrikaanse samenleving, tegen de koloniale onderdrukking in, ook veel van haar authentieke karakter te bewaren. Het overgrote deel van de Afrikaanse bevolking houdt zich bijvoorbeeld tot op de dag van vandaag bezig met voedselverbouw en gebruikt daarbij archaïsch gereedschap. Op het platteland, waar driekwart van de bevolking woont, worden land, maar ook arbeid, zelden in geld uitgedrukt. Verder blijft in Afrika de verstedelijking sterk achter bij de rest van de wereld, is familiesolidariteit van groot belang en wordt het individu beperkte speelruimte gegund. Het aloude gezag van familie- en clanoudsten is in veel streken nog in tact. Voorouderverering, animisme en magie zijn nog springlevend – ondanks de kerstening en islamisering die vele generaties hebben ondergaan.

De sociaal-psycholoog Geert Hofstede, verklaart in Allemaal andersdenkenden: Omgaan met cultuurverschillen een dergelijke behoudzucht uit het feit dat samenlevingen hun cultuurelementen niet zo gemakkelijk prijsgeven. Ze zijn ontstaan in een proces van eeuwen, zo niet millennia, en zijn daardoor diep verankerd in de samenleving. Op zich is dit niets nieuws. Veel is immers geschreven over zogeheten dualistische samenlevingen met een moderne, kapitalistische sector, naast een traditionele, prekapitalistische. Ontwikkeling, gewoonlijk aangeduid als modernisering, vindt plaats doordat de traditionele sector geleidelijk aan elementen van de moderne sector overneemt. Dit is ook in veel landen gebeurd en gebeurt nog steeds als we kijken naar nieuwe rijke landen als Taiwan en Zuid-Korea en opkomende economieën als China, India, Thailand en ook Brazilië. Waarom voltrekt deze transformatie zich niet in Afrika?  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Grootfamilie
Afrika heeft tot op heden belangrijke elementen van zijn tribale, prekoloniale cultuurpatroon weten te behouden. Ik beperk me hier tot de sociale relaties, beginnend bij de hechte familierelaties, waarbij ‘familie’ moet worden opgevat als ‘grootfamilie’. Ook ooms en tantes, neven en nichten en hun kinderen worden meegerekend.

Familiebanden worden in Afrika als zeer waardevol ervaren, maar zijn – zeker in westerse ogen – ook buitengewoon knellend. Dat komt door de familiesolidariteit, de vele verplichtingen die het individu tegenover zijn familieleden heeft. Iemand die er in materieel opzicht redelijk aan toe is, kan zich er bijvoorbeeld niet aan onttrekken zijn talrijke, vaak armlastige verwanten te onderhouden.

Zo’n sociaal vangnet is weliswaar zeer humaan, maar heeft ook zijn keerzijde: de individuele ontplooiing en de ondernemingszin lijden onder de opgelegde familiesolidariteit, die feitelijk neerkomt op familieparasitisme. Noodlijdende bedrijfjes zijn vaak de stille getuigen van gebrek aan investeringen doordat alle inkomsten direct worden besteed. Niet economische vooruitgang, maar een toestand van shared poverty is het resultaat.

Ook in een ander verband volgt men in Afrika het principe ‘wie iets heeft, die geeft’, namelijk in de relatie tussen politici en hun aanhang. Volgens Roel van der Veen begonnen politieke elites na de onafhankelijkheid privileges (bijvoorbeeld houtconcessies), overheidsposten, geld en politieke functies te schenken aan een omvangrijke cliëntèle in ruil voor loyaliteit. Door hun politieke functies konden ze hiervoor overheidsmiddelen gebruiken als waren het privémiddelen. Hierin herkent men duidelijk de aloude tribale traditie van herverdeling van surplusgoederen door clan- en familieoudsten. De laatsten ontvangen van hun onderdanen giften, meestal een deel van hun oogst, en bestemmen dat voor feesten en giften waarmee zij aanzien verwerven en hun positie veiligstellen.

Volgens Van der Veen stoppen Afrikaanse politieke elites meer energie in het onderhouden van een trouwe clientèle dan in de ontwikkeling van het land. Ze proberen aldus aan de macht te blijven. Verkiezingen misbruiken zij om hun politieke tegenstander buiten de macht te houden volgens het principe ‘the winner takes all‘. De traditionele samenlevingen werden ooit gekenmerkt door continuïteit en verstarring en dat is precies wat wij vandaag onder Afrikaanse politieke leiders ook zien gebeuren.  

Feodaal Azië
Voor de hardnekkige armoede en onderontwikkeling in Afrika zijn diverse verklaringen. Het kolonialisme en de neokoloniale verhoudingen; de eenzijdige koloniale economie en de ongunstige prijsontwikkelingen op de wereldmarkt; eigen fouten na de onafhankelijkheid: slecht bestuur en onwil of onkunde om economisch de bakens te verzetten en het tribale verleden dat Afrika tot vandaag toe achtervolgt.

Het laatste probleem wordt niet of nauwelijks onderkend en dat is een slechte zaak, want sommige tribale tradities staan ontwikkeling duidelijk in de weg. Van oorsprong feodale samenlevingen in Azië hebben een gunstiger uitgangspositie voor modernisering; een met minder drempels. Zij kennen van oudsher een schriftelijke traditie, een sterk centraal gezag, een geldeconomie, een technologie op hoog plan, een gelaagde samenleving met veel gespecialiseerde stedelijke functies in kunsten en ambachten. Traditioneel zijn ook deze samenlevingen weliswaar collectivistisch geordend, maar tegelijk ook ingesteld op samenwerking binnen de groep.

Afrika volgt vooralsnog de logica van zijn oude tradities, maar wordt wel langs de meetlat gelegd van goed bestuur, democratie, mensenrechten en economische groei. Het zou goed zijn als er een Afrikaanse ‘weg tot ontwikkeling’ bestond, een weg die beter aansluit bij typisch Afrikaanse tradities. Ujamaa, Afrikaans socialisme, hield ooit voor velen binnen en buiten Tanzania een belofte in. Maar helaas kon die belofte niet worden ingelost. Er waren ook nog andere ideeën, bijvoorbeeld Négritude (Senghor, Senegal) en Authenticité (Mobutu, Zaïre), maar die bleken te mager en te weinig inspirerend om daarop een nieuwe, Afrikaanse maatschappij te baseren.

Modernisering, navolging van het Westen, blijft over als klaarblijkelijk de enige, misschien zelfs universele, manier van ontwikkeling. Maar hoe moet Afrika dat klaarspelen? Er zal over moeten worden nagedacht hoe Afrika afgeholpen kan worden van zijn preoccupatie met zijn tribale verleden. Hoe kunnen familiebanden voor individuen een zegen worden in plaats van een vloek? Hoe kan politiek cliëntelisme plaatsmaken voor een moderne, democratische binding tussen kiezer en gekozene? Dat grote veranderingen, cultuuromslagen zelfs, mogelijk zijn, hebben landen in Azië bewezen.  

Jacques van Nederpelt is landbouwkundige en sociaal geograaf. Hij publiceerde onder andere ‘Een wereld apart: De uitsluiting van de Derde Wereld’ (Van Gorcum, 2004).

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons