‘Made in Ethiopia’ rukt op

Tommy Hilfiger en Calvin Klein ‘made in Ethiopia’ rukken op. Op een in juni geopend industriepark werken fabrieksarbeiders in 18 kledingfabrieken, die hoofdzakelijk in Aziatische handen zijn. Alles draait hier om export.

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee
De weg voor het industriepark van Hawassa is nog maar net gereed. Aan de drainage wordt nog gewerkt. Een Chinese opzichter bekijkt vanonder zijn strohoed of de Ethiopische werklui het goed doen. Intussen lopen tientallen jonge vrouwen over de zesbaansweg naar de ingang van het HIP, het Hawassa Industrie Park. Het is bijna 8 uur in de ochtend.

Park manager Ato Belay heeft maar weinig tijd, want hij wordt verwacht door een delegatie van Japanse investeerders. Toch kan hij nog net even een overzicht geven van het park, vanaf een toren die uitkijkt over het terrein van 300 hectare. “Al die 52 fabriekshallen zijn binnen 10 maanden neer gezet door een Chinees bouwbedrijf,” aldus Belay. “En ze zijn allemaal verhuurd. We willen al direct verder gaan met de uitbreiding van het park.” Dit klinkt wat ambitieus, want over de kaarsrechte wegen van het park rijdt nog nauwelijks verkeer. “Veel bedrijven zitten nog in de opstartfase, maar al zes bedrijven hebben voor het eerst geëxporteerd,” vertelt Belay.

Van de 18 bedrijven die op het HIP kleding produceren komen er vier uit India en Sri Lanka, een handjevol uit China, Taiwan en Hongkong en een incidenteel bedrijf uit Europa. Het vlaggenschip is PVH, het Amerikaanse moederbedrijf van Calvin Klein en Tommy Hilfiger, dat in 2016 goed was voor een jaaromzet van ruim zeven miljard euro. “Zeker zes van de andere bedrijven op dit park leveren dan weer aan PVH, wat zelf ook hier produceert,” aldus Belay. “Alle export gaat naar de Verenigde Staten en de Europese Unie.”

Goedkope arbeid, goedkope stroom

“Ethiopië is de toekomst van de kledingindustrie,” vertelt Hemant Gupta van Raymond, een kledingbedrijf uit India, in zijn kantoor in een van de fabriekshallen. “De kosten van importeren zijn laag, evenals de kosten van arbeid en stroom. De enige uitdaging is het gebrek aan een industriële  cultuur: daarom is er veel training nodig.” Het bedrijf bouwt hier langzaam op, aldus Gupta. “We beginnen met één of twee lijnen maatpakken. Nu werken er 500 mensen voor ons. De komende tijd willen we dat uitbreiden tot zo’n 3.000 werknemers.” Dit gaat volgens Gupta niet ten koste van werkgelegenheid in het thuisland India, waar het bedrijf zo’n 10.000 werknemers heeft. “We zien dit puur als een toevoeging. Dit is ons eerste buitenlandse avontuur,” aldus Gupta.

Zijn collega Nitesh geeft een rondleiding langs de productielijn. In de massale fabriekshal neemt het gebruikte deel nog geen twintig procent van de oppervlakte in beslag, dus die verzesvoudiging moet in de huidige hal passen. In lange rijen zitten de Ethiopische vrouwen geconcentreerd te werken achter naai- of snijmachines. Niet iedereen is constant bezig, soms wacht de ene werkneemster op de andere. Of kijken ze bij elkaar hoe het moet. Tussen de Ethiopische dames zitten ook vrouwen, en een sporadische man, met een Aziatische achtergrond. De trainers.

“We maken nu nog maar 100 maatpakken per dag,” legt Nitesh uit. “Binnen anderhalf jaar hopen we op 4.000 per dag te zitten, en hebben we 16 productielijnen.”

“We maken nu nog maar 100 maatpakken per dag. Binnen anderhalf jaar hopen we op 4.000 per dag te zitten."

Bedrijven die op het HIP actief zijn hoeven de eerste tien jaar geen belasting over hun winst te betalen. Ook machines en grondstoffen mogen onbelast worden ingevoerd. De Ethiopische regering doet er alles aan om het park aantrekkelijk te maken.

Naast Raymond staat de sokkenfabriek Isabella, een bedrijf dat vanuit Sri Lanka de overstap naar Afrika heeft gemaakt. Manager Charitha Bandaratilake is evenals zijn Indiase buurman enthousiast. “De beschikbaarheid van arbeid wordt steeds minder in India en Oost-Azië,” verzucht Bandaratilake. “Hier in Ethiopië zijn nog meer dan voldoende arbeiders beschikbaar.” Zo’n 5 miljoen mensen wonen binnen 50 kilometer van het park. Ethiopië telt inmiddels zo’n 100 miljoen inwoners, en is na Nigeria het volkrijkste land van Afrika.

Ook Bandaratilake is blij met de ‘tax holiday’ van tien jaar. Tevens ziet hij de export richting de Verenigde Staten, onder het AGOA handelsakkoord, als een grote kans voor zijn bedrijf. “We hebben al vier ladingen sokken verscheept, naar Sri Lanka en naar Europa. 90 Procent van onze productie gaat naar Frankrijk en Duitsland.” Bij Isabella werken 282 Ethiopiërs, aangevuld met 31 expats, die vooral uit Sri Lanka komen. Ze blijven hier twee jaar.

Zorgen over lage lonen

Gezien de grote zorgen die wereldwijd leven rondom de kledingindustrie dringt ook hier de vraag zich op hoe veel salaris de werknemers verdienen. Niet veel, stellen ingewijden. Salarissen voor ongeschoold personeel liggen in Ethiopië, ook bijvoorbeeld op agrarische en bloemenbedrijven, maar ternauwernood boven de 1 euro per dag.

Hoeveel zijn personeel precies verdient wil Charitha Bandaratilake van Isabella liever niet zeggen. De vergelijking met Sri Lanka gaat volgens hem niet op. “Lonen liggen in Ethiopië inderdaad lager, maar dat was in Sri Lanka ook zo toen we net begonnen met deze kledingindustrie. Dat is inmiddels 33 jaar geleden. Nu zijn die lonen gestegen. Het gaat ons vooral om beschikbaarheid van mensen, niet om de hoogte van het salaris.”

Industrieparken tegen migratie

Binnen drie jaar hoopt Bandaratilake ruim 1.000 mensen in dienst te hebben bij Isabella socks. In totaal staan er op HIP nog veel meer banen in de planning, een ontwikkeling die door Westerse landen met interesse wordt gevolgd. In september kondigden de Europese Unie, Groot-Brittannië en de Wereldbank een plan aan om 100.000 industrie-banen in Ethiopië te creëren, die dan ingevuld moeten worden door migranten uit de regio. Om te voorkomen dat ze door reizen naar Europa.

“Uiteindelijk moeten er 60.000 mensen op het HIP gaan werken,” besluit Ato Belay. Zonder de volledige ingebruikstelling van het HIP af te wachten is Ethiopië begonnen met de aanleg van nog eens 14 andere industrieparken.

Dit artikel is geschreven door Arne Doornebal, die zowel voor OneWorld als voor de Netherlands-African Business Council (NABC) werkt. De drijvende kracht achter Ethiopië’s industrieparken, Arkebe Oqubay, was in maart in Amsterdam, tijdens een door NABC georganiseerd business forum over Ethiopië.

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons