Achtergrond

Sociaal contract voor de hele wereld

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

Dit artikel maakt deel uit van de serie ‘2015: The future we want’ die OneWorld in 2013 initieerde.    

De wereld is in hoog tempo aan het veranderen. Hoe beïnvloedt dat een nieuwe ontwikkelingsagenda? Rolph van der Hoeven legt het uit.

Trends
Een ontwikkelingsagenda na 2015 moet van een sterk veranderde wereld uitgaan. Ten minste drie belangrijke nieuwe trends zijn:
– Een aantal opkomende landen, zoals China, India, Brazilië en Zuid-Afrika groeit sneller dan de westerse landen. Hierdoor, en vooral ook vanwege de crisis van 2008,  zijn  de geopolitieke verhoudingen sterk veranderd: opkomende landen hebben een veel grotere stem op het internationale gebied. Indonesië bijvoorbeeld, is lid van de G20, waar mondiale financiële vraagstukken gecoördineerd worden, terwijl Nederland daar niet lid van is.
– De meeste arme mensen wonen niet meer in arme landen maar in middeninkomenslanden.
-Een derde doorgaande trend is dat er weinig gedaan wordt aan de gevolgen voor het milieu en het tegengaan van de klimaatverandering.
c
Eigen rechten
Parallel aan deze trends zien we een toenemende of nog steeds grote ongelijkheid in middeninkomenslanden, zoals China, India en Brazilië. Deze grote ongelijkheid is  een belangrijke bron van armoede, en komt vaak doordat arme mensen minder rechten, minder opleiding, minder kapitaal  en minder toegang tot markten hebben. Een nieuwe ontwikkelingsagenda moet daarom, naast de nadruk op sociale doelstellingen zoals in de huidige millenniumdoelen, beter de rechten van arme mensen doen gelden. Dat kan door het organiseren van burger-, vrouwen-, kleine boerenorganisaties en vakbonden. Of door gezinnen toegang tot te geven tot markten, bijvoorbeeld als het gaat om marktprijzen via gemeenschappelijke mobiele telefoons, microkredieten of cash transfers. Daarnaast moeten structurele veranderingen bevorderd worden, zodat economische groei meer inclusief wordt (het niet ten koste gaat van een ander) en goede werkgelegenheid oplevert.

Samen sterker
In deze optiek is het ten eerste belangrijk met middeninkomenslanden samen te werken via organisaties die in meerdere landen gehuisvest zijn, door middel van mensenrechtenorganisaties van de VN en internationale arbeidsorganisaties. Een belangrijke rol van deze instellingen is door internationale politieke druk en overeenkomst ervoor te zorgen dat de rechten van arme mensen waar ook ter wereld gewaarborgd worden. Een tweede taak is het beter betrekken van de middeninkomenslanden in de discussie over mondiale publieke goederen (zoals een stabiel klimaat). Ook kan Nederland toezien via het bedrijfsleven dat meer mensen profiteren van investeringen. Tenslotte is het belangrijk om te werken via het  maatschappelijke organisaties (ontwikkelingsorganisaties, vakbonden, boerenorganisaties, vrouwen organisaties ) die burgers aldaar te ondersteunen in hun rechten en hun toegang tot land, kapitaal, krediet en onderwijs helpen te vergroten.

Rolph van der Hoeven is professor Employment and Development Economics aan het Institute of Social Studies (ISS). Hij is daarnaast voorzitter van de commissie Armoedebestrijding en verschuivende armoedepatronen van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV).

Coherentie is the key
De groeiende ongelijkheid in veel Aziatische landen en de nog steeds grote ongelijkheid in Latijns Amerikaanse landen zijn echter niet alleen het gevolg van nationale politieke maatregelen, maar ook het gevolg van verdergaande globalisering. Daarom dient een post 2015 ontwikkelingsagenda meer aandacht te geven aan coherentie, waar ontwikkelingsprogramma’s niet alleen  op elkaar, maar ook op de Nederlandse politiek afgestemd zijn. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu moet niet alleen betrokken zijn met milieu in Nederland, maar moet ook over de grens kijken. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie moet zorgen dat in handelsverdragen ruimte komt voor de armste ontwikkelingslanden, zodat zij beter kunnen exporteren en uit hun armoede kunnen groeien. Het ministerie van Financiën moet na de crisis de nadruk leggen op een beter internationaal financieringssysteem, waar ook plaats is voor de arme landen. Ontwikkelingssamenwerking kan niet meer gezien worden als een geïsoleerd fenomeen, maar als onderdeel van coherente maatregelen om mondiale uitdagingen aan te gaan. Daar profiteren wij later ook van. De begroting van alle ministeries moet daarom duidelijke elementen bevatten voor betere en effectievere  internationale samenwerking.

Grote ongelijkheid
In een ontwikkelingsagenda na 2015 moet ook een duidelijker verband gelegd worden tussen de groeiende of grote ongelijkheid in de meeste ontwikkelingslanden, in Nederland en in andere westerse landen. De verregaande ongecontroleerde mondialisering, de naweeën van de crisis van 2008 en de huidige maatregelen om publieke en private schulden te verminderen laten duidelijk zien dat de positie van de armen en de sociaal zwakkeren in de geïndustrialiseerde landen is uitgegroeid tot een ernstige sociale en politiek probleem. Een nieuwe ontwikkelingsagenda kan en mag hieraan niet voorbij gaan.

Het zou wel uiterst cynisch zijn om in een ontwikkelingsagenda na 2015 wél aandacht te vragen voor ongelijkheid in arme- en middeninkomenslanden, maar niet voor groeiende ongelijkheid in westerse landen. Burgers in die landen hebben evenveel recht om hun regeringen ter verantwoording te roepen voor grotere ongelijkheden als burgers in ontwikkelingslanden dat hebben, zoals de huidige millenniumdoelen beoogden. Het zou bij de nieuwe agenda dus politiek onverstandig zijn om groeiende ongelijkheid in westerse landen te negeren. Deze tast namelijk het draagvlak voor internationale samenwerking aan.

De nieuwe agenda
Een nieuwe ontwikkelingsagenda kan daarom het beste de vorm hebben van een mondiaal sociaal contract, waarin ontwikkelingshulp en andere middelen voor integratie in de wereldeconomie gegarandeerd zouden moeten worden voor de minst ontwikkelde landen. Tegelijkertijd zouden de mensen in alle economieën (geïndustrialiseerde, opkomende, en de minst ontwikkelde) in staat moeten zijn om hun economische, sociale en arbeidsrechten uit te oefenen om een groter aandeel in de nationale groei te verkrijgen. Een gegarandeerd minimum aan sociale bescherming kan hierbij een grote rol spelen.

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons