Kritiek op Nederlands hulpbudget komt zeer gelegen

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

“Er zit een behoorlijke kloof tussen de hoogte van de Nederlandse hulp en wat nodig is om de SDG’s te halen”, zegt Charlotte Petri Gornitzka, voorzitter van OESO/DAC. Zij presenteerde vorige week woensdag het rapport van de Peer Review in het Institute of Social Studies in Den Haag en ging daarna in debat met beleidsmakers, wetenschappers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.

De afgelopen jaren, onder staatssecretaris Knapen en minister Ploumen, zette Nederland in op een grotere rol voor bedrijvigheid en uiteindelijk het samengaan van hulp en handel. Dat kan op waarderende woorden rekenen van de OESO/DAC-collega’s. Daardoor kon Nederland bijvoorbeeld de belangen van ontwikkelingslanden inbrengen bij internationale handelsbesprekingen. Waardering is er ook voor de strategische partnerschappen met ngo’s op het gebied van ‘tegenspraak organiseren’, voor de inzet voor seksuele rechten, belastingheffing en toegang tot medicijnen, en voor het stimuleren van vernieuwing in de noodhulpsector.

Maar tegelijkertijd maken de collega’s zich zorgen over de afkalvende hulp. Die is tot onder de internationale norm van 0,7 procent van het BNP gezakt, (0,65 procent in 2016) en gaat de komende jaren verder achteruit. De afgelopen jaren is er veel geld gegaan naar de eerstejaars opvang van asielzoekers (in 2015 een derde van het budget) en dat heeft zijn tol geëist. De ambassades zijn kwantitatief en kwalitatief onderbezet en omdat Nederland in veel landen hulp blijft geven, “wordt de hulp dun uitgesmeerd”, zegt Gornitzka. Het zou kunnen dat de teruglopende hulp wordt gecompenseerd door meer bijdragen vanuit bedrijven aan ontwikkeling. Maar daarvoor ontbreekt nu nog bewijs, zegt Gornitzka. “We weten nu nog niet wat de impact van die investeringen is, het is lastig om de geldstromen te volgen. De partnerschappen met het bedrijfsleven zijn een nieuwe manier van werken, en het is te vroeg om het als alternatief voor ontwikkelingshulp te zien. Voorlopig is het beter om op een verhoging van het Nederlandse hulpbudget in te zetten.”

De hulp wordt dun uitgesmeerd

 

Verder komt de Peer Review met een aantal interessante observaties over de Nederlandse hulp. We leggen ze voor aan Reina Buijs, plaatsvervangend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking bij Buitenlandse Zaken. Eind mei, zegt ze, besprak ze de bevindingen al in OESO/DAC verband in Parijs. Daar had Nederland een vertegenwoordiger van ngo Mama Cash uitgenodigd, en een vertegenwoordiger van het ministerie van Financiën van het belangrijke partnerland Bangladesh. Alle aanbevelingen zijn ‘zeer waardevol’, aldus Buijs.

Een van de kritiekpunten van OESO/DAC is dat Nederland via allerlei kanalen hulp geeft, maar weinig gebruik maakt van de financiële systemen van het land zelf. Wat zegt de Bengaalse topambtenaar daarvan?
“Hij vindt het best jammer dat maar 1 procent van de Nederlandse hulp via zijn ministerie loopt. Maar desondanks is Nederland een heel belangrijke partner. Ze zijn in Bangladesh heel lovend over de inspanningen van minister Ploumen voor de textielsector, met name dat ze zoekt naar structurele oplossingen om arbeidsomstandigheden en beloning te verbeteren.
Zo veel mogelijk hulp via de systemen van het land zelf laten lopen, was de consensus op de grote hulpconferenties van Parijs en Busan. Maar concentratie op de hulp van overheid naar overheid is inmiddels vervangen door een multi-stakeholder approach met veel verschillende partijen. De geldstromen zijn diverser geworden.”

De ownership (zeggenschap) van het ontvangende land zou ook in gevaar zijn omdat Nederland hulp op vier thema’s geeft, minder specifiek kijkt naar de behoefte van dat bewuste land en de ambassade ter plekke minder ruimte geeft.
“Daar zit inderdaad spanning op. In 2011 al is besloten de Nederlandse hulp thematisch in te richten, met als prioriteiten seksuele rechten, water, voedselzekerheid en ontwikkeling van de private sector. Per land moeten we heel zorgvuldig de fit maken tussen die thema’s en wat er in het land nodig is.”

Ik hoop dat dit rapport bij de formatie op tafel komt

Doordat er in Den Haag over de bestemming wordt besloten en er zo veel verschillende geldstromen zijn, is de hulp ook minder voorspelbaar geworden, zegt OESO/DAC.
“Voor een deel klopt dat, ja. We zijn bezig onze processen te verbeteren, en hebben nu ook een code of conduct tussen het ‘hoofdkantoor’ en de ambassades opgesteld, zodat de verschillende actoren van elkaar weten wat ze aan het doen zijn.”

Nederlandse hulp komt volgens OESO/DAC veel te weinig bij de armste landen terecht, we zitten ongeveer op het niveau van Oost-Europese landen…
“Dat is een punt waarop wij het absoluut niet eens zijn met de conclusies van de Peer Review. Dat heeft te maken met een verschil in berekening. OESO/DAC kijkt alleen naar de eerste ontvanger van hulp, dus datgene wat rechtstreeks naar het land gaat. Als wij hulp aan een arm land geven via de VN, dan gaat er een cheque naar New York, en zie je dat dus niet in de OESO/DAC cijfers terug. Daarnaast is het de vraag of je naar armste landen of armste mensen moet kijken. Je ziet veel armoede in pockets of poverty in midden-inkomenslanden, daar wil je ook iets aan doen. We letten enorm op dat hulp bij de armste mensen terecht komt, volgens het principe van leave no one behind. Ik denk wel dat dit meer in de cijfers terug moet komen, dus dat we in onze programma’s de hulp aan de armste mensen moeten uitsplitsen.”

Als je meer inzet op de ontwikkeling van de private sector, geef je dan niet automatisch meer hulp aan midden-inkomenslanden dan aan fragiele staten bijvoorbeeld?
“Nee hoor. Allereerst komt maar 7 procent van onze hulp bij private actoren terecht. Wij stimuleren het bedrijfsleven om te investeren in arme landen als Mozambique, Ethiopië en Benin. In Benin hebben we een groot programma rond de informele sector, om vrouwen toegang tot de markt te geven. De armoede-focus blijft centraal in het Nederlandse beleid, en het uitroeien van armoede – SDG 1 – is topprioriteit. Juist als je met de private sector bezig bent om kinderarbeid aan te pakken, de arbeidsomstandigheden te verbeteren, en de impact op het milieu te verkleinen, komt dat de armste mensen ten goede.”

Een punt waarop u het roerend met OESO/DAC eens zult zijn: het hulpbudget wordt enorm uitgehold.
“Ja, ik hoop van harte dat die boodschap in de politiek doorklinkt. Wij kunnen daar op het departement natuurlijk niks aan veranderen. De timing van het rapport is wat dat betreft uitstekend, ik hoop dat het bij de formatie op tafel komt.”

Hier lees je hoe de Nederlandse hulp het er in een internationale vergelijking van af brengt. 

 

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons