Achtergrond

Andere hulp, zelfde idealen

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

Jarenlang investeerde Nederland in Zambia. Heeft onze hulp het land verder geholpen of zijn er miljoenen guldens letterlijk in de bagger verdwenen?

Dwars door Afrika: ‘KoperkoortsIn de aankomende aflevering van het VPRO programma Dwars door Afrika belicht Bram Vermeulen wie er beter wordt van de koperkoorts vanuit het perspectief van verschillende belanghebbenden van een kopermijn: de eigenaar, de manager en de medewerker. 

Zondag 12 oktober om 20.15 uur bij NPO2

Nederland heeft de hulp aan Zambia inmiddels stopgezet; de kopermijnen draaien overuren en doen de Zambiaanse economie explosief groeien.

Hoe het begon: vrijwilligerswerk
Zambia was net onafhankelijk toen het in 1966 om de komst van Nederlandse vrijwilligers vroeg. Jonge, enthousiaste en harde werkers moesten de nieuwe natie met hun landbouwadviezen, gezondheidszorg en onderwijs de moderne wereld in trekken. Een jaar eerder al was de Nederlandse ambassade in de hoofdstad Lusaka geopend.
Het vrijwilligersprogramma was de eerste vorm van Nederlandse bilaterale hulp – directe steun van ons land aan de overheid van een ander land, Zambia in dit geval.

[[{“fid”:”30800″,”view_mode”:”file_styles_artikel_halve_breedte”,”fields”:{“format”:”file_styles_artikel_halve_breedte”,”field_file_image_alt_text[und][0][value]”:””,”field_file_image_title_text[und][0][value]”:””},”type”:”media”,”link_text”:null,”attributes”:{“class”:”styles file-styles artikel_halve_breedte media-element file-file-styles-artikel-halve-breedte”,”id”:”styles-4-0″}}]]

Zambia, 1968.

De verwachting dat die hulp ook voordelen zou hebben voor het Nederlandse bedrijfsleven, zoals meer exportmogelijkheden, werd stilzwijgend aangenomen.
Maar de vrijwilligers kregen te maken met cultuurverschillen. Tal van hen keerden na een paar jaar teleurgesteld terug. Er waren onvoldoende gekwalificeerde Zambianen om hun werk over te nemen. Toch bleven er in de ‘solidaire’ jaren ’70 Nederlandse vrijwilligers naar Zambia reizen om zich in te zetten voor overheidsprojecten.  

 

Het werk moest gewoon goed gebeuren

Aldert van der Vinne begon in 1979 als vrijwilliger in Zambia. Tegenwoordig is hij directeur van Zambia’s grootste tabaksfabriek. 

Sommige oud-vrijwilligers in ontwikkelingslanden keerden niet terug naar Nederland, maar maakten de overstap naar het bedrijfsleven. Zo ook Aldert van der Vinne. Het leidde tot een innerlijke worsteling met de socialistische denkbeelden van de jaren ’70: “Winst was vies, ik zou me nooit overgeven aan het kapitalisme.” Samen met zijn vrouw woonde de boerenzoon uit Drenthe daarom als vrijwilliger tussen de Zambianen. Hij concludeerde al snel dat een tijdelijke vrijwilliger op een landbouwproject geen continuïteit brengt. “Je werk had alleen effect zolang je er zelf was.” 

Je werk had alleen 
effect zolang je er zelf was

Van der Vinne is direct – als hij vindt dat iemand te langzaam werkt, pakt hij dat werk zelf over. Dat leidde destijds soms tot felle discussies met de vrijwilligersorganisatie en zijn medevrijwilligers. “Zij vonden dat ik aan de zijlijn instructies moest geven, zodat de Zambianen het zelf leerden. Ik vond het idee van jezelf overbodig maken onzin, dat werk moest gewoon goed gebeuren!” 

En dus startte Van der Vinne zijn eigen onderneming. In de tabaksfabriek werken inmiddels achthonderd mensen. Zijn idealen is hij niet kwijtgeraakt, zegt hij, maar hij zet ze nu praktisch in. “Ik betaal bijvoorbeeld een opleiding voor talentvolle meisjes uit de fabriek.”  

[[{“fid”:”30801″,”view_mode”:”file_styles_artikel_volle_breedte”,”fields”:{“format”:”file_styles_artikel_volle_breedte”,”field_file_image_alt_text[und][0][value]”:””,”field_file_image_title_text[und][0][value]”:””},”type”:”media”,”link_text”:null,”attributes”:{“class”:”styles file-styles artikel_volle_breedte media-element file-file-styles-artikel-volle-breedte”,”id”:”styles-6-0″}}]]

Drogende tabaksbladeren.

 

Het pluimveeproject zou goed geregeld zijn

Willem Lublinkhof, vrijwilliger van het eerste uur, kwam in 1967 naar Zambia. Nu is hij een van de grootste koffieboeren van het land, met tweeduizend lokale werknemers. 

Een vrijwilligersorganisatie zond Lublinkhof in de jaren ’60 naar Zambia om daar ‘wat met kippen te gaan doen’. Hij verwachtte dat de overname van ‘het enorme pluimveeproject’ goed geregeld zou zijn, maar concludeerde al snel dat hij weinig kon bereiken met een paar dozen kuikens. Het contact met de plaatselijke bevolking sprak hem meer aan dan het ontwikkelingswerk. “Om te leren hoe de mensen in elkaar zaten, hun ceremonies, dat vond ik pas interessant. Ik werd geraakt door de vriendelijkheid en de filosofische gesprekken.” 

Ik wilde leren hoe mensen
en hun ceremoniesin elkaar zaten

Lublinkhof begon in 1970 een eigen bedrijf, eerst in maïs en later in koffie. Het contact met zijn voormalige werkgever was snel voorbij. “In de ontwikkelingswereld lag je eruit als je iets commercieels ging doen.”
Toch is de ervaring die hij tijdens die eerste periode opdeed cruciaal geweest. En wat hij destijds deed vanuit een idealistische drijfveer, doet hij nu vanuit een economische. “Ik heb in die beginperiode geleerd hoe je met mensen en hun cultuur omgaat en ook hoe je voor jezelf begint. Ook al heb ik nu een bedrijf, ik ben nog steeds bezig met de ontwikkeling van mensen. Dat vind ik nog steeds belangrijk.”  

[[{“fid”:”30796″,”view_mode”:”file_styles_artikel_volle_breedte”,”fields”:{“format”:”file_styles_artikel_volle_breedte”,”field_file_image_alt_text[und][0][value]”:””,”field_file_image_title_text[und][0][value]”:””},”type”:”media”,”link_text”:null,”attributes”:{“class”:”styles file-styles artikel_volle_breedte media-element file-file-styles-artikel-volle-breedte”,”id”:”styles-6-0″}}]]Willem Lublinkhof bezoekt de school voor kinderen van de werknemers van zijn koffieplantage.

De volgende fase: professionele projecten
Halverwege de jaren ’80 eindigde het vrijwilligerstijdperk. Zambia, dat veel koper exporteert, beleefde een zware economische crisis. De hulp werd professioneler, met grootschalige projecten. In de praktijk betekende het dat alle hulp – landbouwontwikkeling, onderwijs, gezondheidszorg – naar één regio ging.
De uitvoering was in handen van professionele ontwikkelingsexperts die vanuit de ambassade opereerden, samen met vrijwilligersorganisaties. 

Aan deze vorm van hulp kleefde een groot nadeel, zo bleek uit evaluaties: niet de mensen in Zambia bepaalden welke hulp nodig was, maar de westerse donoren. Daarom blies toenmalig minister voor Ontwikkelingssamenwerking Eveline Herfkens de zogeheten projecthulp eind jaren ’90 weer af. Arme landen moesten zelf de hulpkoers gaan aangeven. 

Voor de ontvangers van de hulp en de lokale medewerkers was het besluit van Herfkens een bittere pil, zij voelden zich in de steek gelaten. Niet alleen werden de projecten gesloten, Nederlandse artsen vertrokken eveneens. Wat overbleef waren de wegen die waren aangelegd en de bedrijven van de Nederlandse oud-ontwikkelingswerkers die zich permanent in Zambia vestigden.  
 

Het is aan de Zambianen wat ze met de adviezen doen

René Lourens werkte in de jaren ’80 als landbouwexpert. Hij is nu manager van een coöperatie in de veehouderij en heeft zijn eigen landbouwbedrijf in Zambia. 

Als jonge vrijwilliger kwam René Lourens zo’n dertig jaar geleden naar Zambia. “We reden op brommertjes door het land om boeren landbouwadviezen te geven. Wij gaan het hier wel even fixen, dachten we.” Het werkte niet. Toch was Lourens niet teleurgesteld. “Ik heb mijn best gedaan. Het is aan de Zambianen zelf wat ze met de adviezen doen.” 

De nieuwe hulpprojecten kwamen steeds uit de Haagse koker. Lourens ergerde zich eraan dat het geld, ook bij gebrek aan goede resultaten, bleef stromen – de hulp leek daarmee een industrie te worden. “We probeerden bijvoorbeeld een kanaal aan te leggen in een moerasgebied. Dat leidde tot enorme overstromingen, dus dat project liep mis. Toch werden er jarenlang miljoenen guldens in gepompt.”

We hebben Zambia onderwijs gebracht

Zijn huidige werk geeft hem meer voldoening. “Omdat ik me op de markt richt en veel lokale ervaring heb, zijn mijn investeringen blijvend en genereer ik werk.” 
Toch is Lourens niet cynisch over hulp: “We hebben Zambia ook onderwijs gebracht – dat geef je als blijvende bagage aan mensen mee. Ook het Nederlandse programma om artsen op te leiden liep ontzettend goed. Het blijft jammer dat de stekker daar uit getrokken is.” 

[[{“fid”:”30802″,”view_mode”:”file_styles_artikel_volle_breedte”,”fields”:{“format”:”file_styles_artikel_volle_breedte”,”field_file_image_alt_text[und][0][value]”:””,”field_file_image_title_text[und][0][value]”:””},”type”:”media”,”link_text”:null,”attributes”:{“class”:”styles file-styles artikel_volle_breedte media-element file-file-styles-artikel-volle-breedte”,”id”:”styles-6-0″}}]]

Een basisschool in Zambia.

Foto: GPE/Dan Petrescu

Vanaf de eeuwwisseling: groeiende investeringen
Critici vinden dat Nederland zich in zijn ontwikkelingsbeleid veel te lang heeft gericht op overheidssteun in plaats van op handelsbevordering. toch werd de barrière tussen handel en hulp in de loop der jaren al beetje bij beetje afgebroken. Zo werd in 1971 het Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI) opgericht. 

Rond de eeuwwisseling nam de aandacht voor handel verder toe: in 2005 werd Nederland zelfs de tweede grootste Europese investeerder in Zambia, met investeringen in landbouw, toerisme en duurzame energie. Omgekeerd ging 95 procent van Zambia’s bloemenexport naar Nederland. 

Op het gebied van hulp richtte Nederland zich in de laatste fase echter opnieuw op de Zambiaanse overheid. Met begrotingssteun, die in 2006 door de internationale donorgemeenschap werd in gevoerd, kreeg de Zambiaanse regering de touwtjes zelf in handen. Dat leek veelbelovend: financiële systemen en de toegang tot onderwijs verbeterden en de uitgaven van de Zambiaanse overheid werden transparanter. 

Maar het model van begrotingssteun bleek gecompliceerder, kostbaarder en tijdrovender dan voorzien. volgens de ambassade waren fi nanciële systemen toch niet toereikend. Bovendien hield de Zambiaanse overheid zich onvoldoende aan de afspraken. Het einde van het tijdperk Nederlandse hulp in Zambia naderde. 
 

Ik moest met goedkope, lokale stiertjes werken

Dirk Muijs begon in 1972 als stagiair tropische veehouderij in Zambia. in 1996 begon hij er een bedrijf in veterinaire producten voor de veehouderij. 

“Commercieel denken, dat was in die tijd not done als je in een ontwikkelingsland aan de slag ging”, vertelt Dirk Muijs. “Ik moest ooit voor een kunstmatige inseminatieproject met goedkope, lokale stiertjes van slechte kwaliteit werken. Ik meldde Den Haag dat dat niet lukte; dat je beter één goede kwaliteitsstier kon kopen. ‘Meneer Muijs’, deelde het ministerie – mijn werkgever – me mee, ‘u maakt een hele grote fout: u verwart ontwikkelingshulp met commercie!’”

[[{“fid”:”30803″,”view_mode”:”file_styles_artikel_volle_breedte”,”fields”:{“format”:”file_styles_artikel_volle_breedte”,”field_file_image_alt_text[und][0][value]”:””,”field_file_image_title_text[und][0][value]”:””},”type”:”media”,”link_text”:null,”attributes”:{“class”:”styles file-styles artikel_volle_breedte media-element file-file-styles-artikel-volle-breedte”,”id”:”styles-6-0″}}]]

Dirk Muijs en zijn zoon Arjan.

Muijs besloot in zijn eentje verder te gaan en begon in 1996 een bedrijf in veterinaire producten. Nu is zijn onderneming een van de invloedrijkste spelers in de Zambiaanse veehouderij. Al die tijd onderhield hij goed contact met de Nederlandse ambassade. Of deze zich inzette voor het bedrijfsleven hing af van de persoonlijke overtuigingen van de zittende ambassadeur. 

De stap naar begrotingssteun aan de Zambiaanse regering vond Muijs moeilijk te begrijpen. “Nederland klaagde achteraf over corruptie in Zambia en dat het financiële systeem niet werkt. Dat wisten wij allang. Om ontwikkelingskeuzes te maken, heb je langdurige, lokale kennis nodig. Iemand die maar drie jaar op de ambassade blijft, weet niet waar de bottle necks zitten.” 

Nu: grote rol voor het bedrijfsleven
Hippe koffietenten, internationale keukens, discotheken en grote winkelcentra domineren inmiddels het straatbeeld van de Zambiaanse hoofdstad Lusaka. De nieuw verworven rijkdom komt vooral door de stijgende koperprijzen van de laatste paar jaar.

[[{“fid”:”30807″,”view_mode”:”file_styles_artikel_halve_breedte”,”fields”:{“format”:”file_styles_artikel_halve_breedte”,”field_file_image_alt_text[und][0][value]”:””,”field_file_image_title_text[und][0][value]”:””},”type”:”media”,”link_text”:null,”attributes”:{“class”:”styles file-styles artikel_halve_breedte media-element file-file-styles-artikel-halve-breedte”,”id”:”styles-4-0″}}]]

Manda Hill Mall, het eerste grote warenhuis van Lusaka.

Twee jaar geleden stopte Nederland de hulp aan Zambia, vorig jaar sloot de ambassade haar deuren. Reden: de Zambiaanse economie groeit met gemiddeld 6 procent per jaar. De relatie tussen Nederland en Zambia zal voortaan in het teken staan van handel.

De Nederlandse investeringen in Zambia moeten de komende jaren van het bedrijfsleven komen. In 2007 nam Rabobank een minderheidsaandeel van 46 procent in Zambia’s grootste bank Zanaco en sinds twee jaar vliegt KLM rechtstreeks op Lusaka, waarmee ook het toerisme een impuls krijgt. Een sector met investeringskansen. Naast de oud-ontwikkelingswerkers beproeft ook een nieuwe generatie ondernemers zijn geluk in Zambia.
 

Afrika en landbouw zijn hot

Mark Terken kwam in 1991 als stagiair tropische landbouw naar Zambia. nu werkt hij in heel afrika als adviseur voor groene investeerders. 

Na zijn stage begon Mark Terken een bedrijf dat paprika’s exporteert. Hij kreeg subsidie van verschillende ontwikkelingsorganisaties. Ook kon hij daarmee boeren trainen en ze helpen bij het kopen van landbouwchemicaliën. “De Nederlandse initiatieven die in Zambia zijn gebleven, onderscheiden zich doordat ze bedrijvigheid stimuleren”, zegt Terken, die tegenwoordig grote buitenlandse investeerders, fondsen en banken adviseert op het gebied van duurzame landbouwinvesteringen. 

[[{“fid”:”30799″,”view_mode”:”file_styles_artikel_halve_breedte”,”fields”:{“format”:”file_styles_artikel_halve_breedte”,”field_file_image_alt_text[und][0][value]”:””,”field_file_image_title_text[und][0][value]”:””},”type”:”media”,”link_text”:null,”attributes”:{“class”:”styles file-styles artikel_halve_breedte media-element file-file-styles-artikel-halve-breedte”,”id”:”styles-4-0″}}]]

Mark Terken.

Hij heeft voor de Wereldbank net veertien grote landbouwbedrijven in vier Afrikaanse landen, waaronder Zambia, onderzocht op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. 

“Afrika en landbouw zijn hot, er is veel geld beschikbaar om te investeren en de ontwikkelingsimpact die daarmee behaald kan worden is, ondanks de uitdagingen, groot.” 

Nederlandse boerenbedrijven in Zambia zijn volgens Terken een voorbeeld van die positieve invloed. “Kijk naar het bedrijf van Willem Lublinkhof. Zijn koffie wordt duurzaam verbouwd, hij zorgt voor duizenden banen en draagt zorg voor zijn werknemers en hun gezin. Dat is een blijvende Nederlandse bijdrage aan de ontwikkeling van Zambia waarop we best trots mogen zijn.”  

Meer lezen?Onlangs verscheen van Anne-Lot Hoek het boek From idealism to realism: a social history of the Dutch in Zambia 1965- 2013. Te bestellen via www.ascwebshop.nl 

 

 

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons