Achtergrond

Op zoek naar ‘verbinding’ tussen de burger en de vluchteling

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

Wederom zijn formatie-onderhandelingen vastgelopen op het thema migratie. Dat het een ingewikkeld en gevoelig onderwerp is, ondervond documentairemaker Ellen Davids tijdens het maken van de film ‘Os Buul’ over de dagelijkse praktijk van asielopvang en integratie.

In juni 2014 hoor ik dat een maand eerder in mijn geboortedorp een groot AZC is verrezen. 2000 vluchtelingen zijn neergestreken in de oude legerkazerne in Budel, een Brabants dorp dat 9000 inwoners telt. De dorpelingen zijn vooraf niet ingelicht en de komst van de groep vluchtelingen veroorzaakt commotie. Ik begrijp de boosheid van de inwoners van Budel over het gebrek aan communicatie, maar schrik ook van de reacties. Sommige mensen spreken zonder blikken of blozen over ‘die zwarten’ als ze het over de vluchtelingen hebben en vragen zich hardop af “Waarom moet ‘dat spul’ naar hier komen?”

Vluchtelingencrisis

In de maanden daarna neemt de vluchtelingencrisis verder toe. De veelheid aan berichten in de media over het onderwerp is nauwelijks bij te houden. Wat me opvalt, is dat er veel tegenstrijdige geluiden zijn, dat incidenten breed worden uitgemeten en werkelijke context ontbreekt. Die context kunnen we zelf niet goed invullen. We zijn zelf nooit gevlucht uit een oorlogsgebied of uit een land met een dictatuur. We weten weinig van andere culturen of religies. We weten niet hoe het er aan toegaat op opvanglocaties. We hebben ook niet de tijd of interesse om ons echt volledig te verdiepen, niet in de achtergronden van oorlogen en armoede en niet in het perspectief van een vluchteling. Toch heeft iedereen een mening.

“Waarom moet ‘dat spul’ naar hier komen?”

Ik voel hypocrisie. Bij een optreden van ‘De Toppers’ zie ik mensen met tranen in hun ogen meedeinen op het lied (oorspronkelijk van Claudia de Breij) Mag ik dan bij jou – “als de oorlog komt mag ik dan bij jou schuilen, jij mag ook altijd bij mij” – en niet veel later schreeuwen veel Nederlanders “AZC weg ermee”. We willen vluchtelingen toch vooral niet in de eigen buurt hebben.

Burgers niet ingelicht

Ik lees en hoor analyses gemaakt van afstand. Het voelt vaak abstract en als wensdenken. Zo zegt de directeur van het Centraal Opvang Asielzoekers (COA) dat er ook positieve kanten zitten aan de komst van deze groep vluchtelingen. Veel Syrische vluchtelingen hebben een hoge opleiding genoten, ze kunnen ons land ook verrijken met hun kennis. Ik vraag me af wat de praktijk is. Het klinkt zo makkelijk, is het dat ook? “Maak eens een praatje met een vluchteling”, betoogt Frans Timmermans in Broederschap, een pleidooi voor verbondenheid.

Verbinden is tegenwoordig het toverwoord. Hoewel ik de noodzaak en de schoonheid ervan zie, voelt het als een lege frase. Wat bedoelen we ermee en hoe doen we dat? Ik besluit terug te keren naar mijn geboortedorp. Ik ben televisiemaker van beroep en moet hier iets mee. Ik wil weten en vertellen hoe het werkelijk is, de praktijk ontdaan van eerste oordelen en meningen. Ik wil de plek opvullen die de gemeente in mijn ogen heeft laten liggen. Niet alleen hebben zij de burgers niet ingelicht, ook wordt op geen enkele andere manier uitgelegd wie de vluchtelingen zijn, wat er precies gebeurt op het AZC.

Ik wil vluchtelingen een gezicht geven, wegraken van kreten als ‘er zitten terroristen bij’, ‘die mannen hebben geen respect voor onze vrouwen’, ‘het zijn allemaal profiteurs’ en gaan naar ‘ze zijn mensen die voor oorlog op de vlucht zijn geslagen, zelf een gezin hebben en dezelfde gevoelens hebben zoals wij allemaal’. Ik wil af van de discussie over economische versus politieke vluchtelingen. Die scheidslijn is verre van zwart/wit, bestaat nauwelijks echt en iedereen hanteert maar een eigen definitie en spreekt zichzelf voortdurend tegen. Bovendien: door de discussie steeds weer te starten vanuit deze indeling, komt het werkelijke vraagstuk maar niet aan bod; waarom zijn er zoveel vluchtelingen en wat kunnen en willen we daar als Nederland en Europa aan doen? Ik neem contact op met het COA en krijg toestemming om een tijd als vrijwilliger mee te lopen op de opvanglocatie om research te doen.

AZC

In die eerste periode (september tot december 2015) is het druk op het AZC. Meer dan 2000 vluchtelingen – hoofdzakelijk uit Syrië en Eritrea – zitten verspreid over de zestien woongebouwen. Het is chaotisch. COA-medewerkers krijgen vaak pas een uur van tevoren te horen dat er een bus met vluchtelingen aankomt. De vluchtelingen moeten zo snel mogelijk basisinformatie krijgen (waaronder ook informatie over het gevaar van snelwegen – dat je niet zomaar kan oversteken – en dat het de bedoeling is om op de wc bril te zitten, niet te staan). Ze moeten een slaapplek, benodigdheden en eten krijgen. Ik zie veelal vermoeide en soms angstaanjagend magere mensen. Ik zie mensen met wie ik amper een praatje kan maken: de meesten spreken nauwelijks Engels. Ik zie boze mensen omdat het wachten op de start van hun procedure steeds langer duurt en ze in de tussentijd niets kunnen – de wachttijd is opgelopen van zes weken naar negen maanden en meer.

Ik zie angst om veel redenen: mensen zijn bang om iets verkeerd te doen, bang dat het leidt tot een negatieve beslissing van de IND. Voortdurend hoor ik ‘dankjewel, dankjewel’. Ik zie ontzettend veel jonge kinderen die vrolijk overal rennen en spelen. Alleen hun schoeisel verraadt dat ze geen gewone kinderen zijn. Ik zie een moeder terugkomen uit het ziekenhuis met haar pasgeboren baby. De baby is ondervoed en moet extra in de gaten gehouden worden. Met moeder gaat het goed, ze is blij met haar dochter, ook al is het meisje de vrucht van een verkrachting in Libië. Ik zie mensen illegaal een winkeltje houden en sigaretten verkopen, ik zie mensen kletsen, lachen en huilen. Het is er allemaal, maar de boventoon is wachten en stilstand in een complete chaos. COA-medewerkers maar ook de vluchtelingen zelf doen hun best er iets van te maken. Ik ben verbaasd en ontroerd dat het allemaal functioneert, al schiet de opvang in mijn ogen tekort: dit is geen plaats waar je het lang kunt uithouden.

Het gegil van de moeder uit Syrië wier zoon net is opgepakt, gaat over in gegil van een man die met snijwonden over het terrein rent

Kleine incidenten en vechtpartijen

Een minderjarige jongen heeft al twee dagen last van enorme hoofdpijnen. De dokterspost sluit voor zijn ogen: “Kom morgen maar terug”. De dag erop krijgt hij twee paracetamols. Ruimte om een praatje te maken, zijn verhaal kwijt te kunnen en zo wat emoties te ontladen die overduidelijk de oorzaak zijn van zijn hoofdpijn, is er niet. Ook een vrouw die net hoort dat haar zoon opgepakt is door het leger van Assad en het hele gebouw bij elkaar gilt van paniek en verdriet, kan nergens echt terecht. Haar 8-jarige dochter ook niet. Ze krijgt het advies even een wandelingetje te maken.

Opvang is echt bed, bad, brood. Ruimte voor menselijke aandacht is er nauwelijks, zeker nu het zo druk is. Dat kan niet lang goed gaan, het wreekt zich nu al. Steeds vaker zijn er kleine incidenten en vechtpartijen. Het gegil van de moeder uit Syrië wiens zoon net is opgepakt, gaat over in gegil van een man die met snijwonden over het terrein rent. Tegen de politie beweert hij dat hij is aangevallen door een kamergenoot, de volgende dag blijkt dat hij hoogstwaarschijnlijk zichzelf gesneden heeft, in de hoop dat zijn procedure dan sneller van start gaat.

Tegen de tijd dat ik een filmplan heb – en ook research heb gedaan in het dorp: bij bewoners, bij voor- en tegenstanders van opvang, bij de ambetnaren – en daadwerkelijk kan gaan filmen, is de situatie op het AZC flink veranderd. Mijn eigen opvattingen over opvang veranderen mee.

Turkijedeal

De Turkijedeal is van kracht gegaan in maart 2016. Veel vluchtelingen zijn gestrand in Griekenland, worden tegengehouden in Turkije of zijn elders op een grens gestuit. Van de 2000 en meer vluchtelingen die er in december 2015 nog in mijn dorp zaten, zijn er in mei 2016 nog 400 en ook dat aantal loopt snel verder terug naar 100. De asielzoekers van nu komen hoofdzakelijk uit veilige landen of hebben een zogeheten Dublin. ‘Dublinners’ hebben al elders in Europa hun vingerafdrukken gegeven en dienen in dat land hun asielaanvraag te starten. Zij worden in de eerste vier dagen – de registratie- en identificatiefase – die voorafgaat aan een eventuele asielprocedure al als zodanig herkend en dienen weer te vertrekken. Ze maken nul kans op verblijf in Nederland.

Onder deze groep asielaanvragers – veelal Algerijnen en Marokkanen – zitten veel mensen die meegelift zijn met de vluchtelingenstroom. Ze reisden door naar Duitsland waar ze vaak best lang zaten – velen spreken ook al wat Duits – voordat men daar doorhad dat ze helemaal geen oorlogontvluchtte Syriërs waren en ze alsnog uitgezet werden. Deze asielzoekers zakken nu af en proberen het elders in Europa, waar ze vervolgens afwijzing na afwijzing krijgen.

Het verhaal dat ik in eerste instantie wilde vertellen, verandert voor mijn ogen. Ik wil wegkomen van termen als economische vluchtelingen, maar dit zijn zuiver economische vluchtelingen. Ik merk dat ik soms volkomen begrijp dat ze toch een poging doen, omdat ze geen andere optie hebben, maar dat ik vaker denk “ga alsjeblieft heel snel weg”. Jongens die boos en agressief rondhangen en met een sjekkie tussen de lippen eisen dat Europa ze werk geeft. Ze willen niet begrijpen – natuurlijk begrijpen ze het wel – dat ze onterecht gebruik maken van het opvangsysteem. Het maakt me boos en verdrietig tegelijk, wat een armoe allemaal.

Het verhaal dat ik in eerste instantie wilde vertellen verandert voor mijn ogen.

Geen eenzijdig verhaal

Naast de groep Algerijnen en Marokkanen hebben ook de andere vluchtelingen die er nu zijn geen eenduidig verhaal. Ik hoor zulke vage verhalen dat ik ze niet kan geloven. Ik doe mijn uiterste best het verhaal kloppend te krijgen maar ik raak alleen maar verder vast in een moeras van tegenstrijdigheden. Ik krijg sterk de indruk dat ik overspoeld word met leugens: geen rechtstreekse antwoorden op mijn vragen en voortdurend gaat het gesprek een andere kant op dan ik wil. Het is frustrerend en ook enorm vermoeiend.

Met een Iraanse man spreek ik drie keer af, waarvan twee keer drie uur achter elkaar met een tolk om na afloop nog niet te weten wat ik wil weten. Veel informatie verkrijg ik ‘off the record’ en mag ik om privacyredenen ook helemaal niet delen. Maar al zou ik het willen, ik kan het niet uitgelegd krijgen in korte tijd. Ik moet zoveel keuzes maken en kan nog niet een kwart belichten en ben hoe dan ook óf te rooskleurig, óf ik voed Wilders’ aanhangers met halve munitie.

Ik sta klem. Maar het is wel waar, 100 procent screening van vluchtelingen is een utopie – eerlijkheid en waarheid zijn onvindbaar, vluchtelingen zijn echt niet allemaal gevlucht omdat hun leven in gevaar was en er zitten rotzakken tussen. De asielzoekers die er nu zijn, zorgen voor een deel (zeker niet allemaal dus!) daadwerkelijk voor overlast. Juist omdat ze weten geen enkele kans te maken op verblijf, heeft een aantal van hen lak aan alle regels.

Kifle en Diel Kerk

De schreeuwerige anti-geluiden die ik eerder van tegenstanders had gehoord, krijgen een grond van waarheid voor me. Niet alleen door wat ik zie op het AZC, maar ook door wat ik meemaak in het dorp. Een Eritreër die al vier jaar in Budel woont en die in vergelijking met andere vluchtelingen uit Eritrea best wat opleiding achter de rug heeft, beheerst het Nederlands in mijn ogen teleurstellend. Op onze afspraak die twee uur duurt, doen we allebei vreselijk ons best maar het is moeizaam en ongemakkelijk. Veel gaat verloren in miscommunicatie.

Zijn teleurstelling over Nederland is groot, ook al is hij heel dankbaar en vindt hij het moeilijk zich uit te spreken. Hij vindt dat de gemeente hem een baan moet geven en dan niet een baan die de Nederlanders zelf niet willen. Hij vindt het stom dat hij op zijn 34ste niet meer mag studeren, in de zin dat het niet voor hem betaald wordt. Hij vindt de voortdurende opmerkingen dat zijn Nederlands beter moet worden, ergerlijk. “Als jullie naar Azië reizen voor werk, hoeven jullie toch ook niet eerst de lokale taal te beheersen. Engels volstaat dan.” Kortom: hij is boos, het valt hem allemaal verschrikkelijk tegen en het is moeilijk.

Ik heb enerzijds met hem te doen – hij heeft een afschuwelijk vluchtverleden achter de rug, is bijvoorbeeld voor een deel verlamd geraakt door verbranding in Libië en het is duidelijk dat hij geen gelukkige toekomst in Nederland voor zich ziet. Anderzijds voel ik dat hij echt meer zelf moet doen, meer in actie moet komen. Hij is weliswaar slachtoffer maar hij moet toch echt zelf verder, niemand kan dat voor hem doen. Of toch? Moet hij niet toch wat meer hulp krijgen: ik zie dat het veel te moeilijk is. Maar hoeveel mensen zoals hij kunnen we – en voor hoe lang – aan het handje nemen? Die capaciteit is er gewoon totaal niet. Statushouders krijgen twee jaar puur praktische hulp vanuit VluchtelingenWerk en zij draaien zo goed als volledig op vrijwilligers. Integratie is ondertussen een speerpunt van de overheid – het is verbijsterend.

Taal

Ook andere statushouders die ik in het dorp spreek, geven niet echt een rooskleurig beeld. Ze vinden het moeilijk om in de gemeenschap een plek te vinden. In eerste instantie zeggen ze wel “het gaat goed, we zijn zo dankbaar” maar met wat doorvragen, blijken er veel ergernissen. “Wij spreken Nederlands met Nederlanders en we snappen ook het belang daarvan. Maar van jullie moeten wij ook onderling Nederlands praten. Als we elkaar op straat tegenkomen en we praten in onze eigen taal, worden we met de nek aangekeken. Het liefst willen jullie dat we ook binnenshuis altijd maar Nederlands spreken en onze eigen taal vergeten. Maar dat willen wij niet!”

Veel mensen die ik spreek, willen niets liever dan werk vinden en accepteren alles wat op hun pad komt. Maar niet iedereen. Een Syriër vertelt me zonder enige schroom dat hij echt geen zin heeft om 40 uur te werken. “Het levert maar een paar euro meer per week op de dan de uitkering. Dan ga ik toch geen stom werk doen.”

“Als we elkaar op straat tegenkomen en we praten in onze eigen taal, worden we met de nek aangekeken.”

Koffiedrinken

Ook het verhaal van het hoogopgeleide artsenstel uit Syrië – ze komen voor, ik heb ze gefilmd – raakt me. Ze willen zo graag een nieuw leven opbouwen, werk vinden en andere mensen leren kennen, vooral Nederlanders. Maar voor ze hun diploma’s hebben omgezet zodat ze ook hier als arts kunnen werken, zijn ze minimaal vier jaar verder. En contacten leggen met Nederlanders is moeizaam. Zelfs de buren zijn in de twee jaar dat ze nu in Budel wonen, nognooit koffie komen drinken.

Opvang van vluchtelingen, integratie, verbinding… het is gewoon moeilijk en complex. Mensen die ook de negatieve kanten bespreekbaar willen maken, krijgen geen ruimte en moeten welhaast gaan schreeuwen. Steevast voel ik onderhuids het oordeel over hen, ze zijn dom, angsthazen en racisten. Maar ook hier valt me op: het is niet wat het lijkt! Het voelt alsof er een voortdurende kramp is. Wat je ook over het onderwerp zegt, direct wordt het verhaal door ofwel het pro- ofwel het contrakamp gebruikt voor de bevestiging van het eigen gelijk.

Kifle met dochter

De waarheid is dat het allemaal een beetje waar is. Zo hebben vluchtelingen vaak torenhoge en onrealistische verwachtingen van Europa. Ze hebben geen idee. Op een avond spreek ik een jongen die me vraagt of ik hem kan helpen terug naar huis te gaan. Hij is vanuit Koerdistan gevlucht. Het is er niet extreem onveilig, maar hij had gewoon geen toekomst daar en was zonder zijn moeder in te lichten vertrokken. Hij heeft een helse reis achter de rug en bivakkeerde twee weken in de jungle van Calais in de hoop de oversteek naar Engeland te maken. Nu zit hij al zes maanden in de asielprocedure in Budel en wil terug naar huis. Hij belde zijn moeder pas toen hij al in Turkije was – ze huilde. Nu lukt het hem niet zijn tranen te bedwingen. “Ik wil gewoon terug, ik mis mijn moeder, ik mis de bergen, hier is alles zo plat… Europa is het niet voor mij.”

Vluchtelingen hebben vaak torenhoge en onrealistische verwachtingen van Europa. Ze hebben geen idee

Verwachtingen

De verwachtingen zijn te hoog, te onrealistisch. Of het nu om het beeld van Europa gaat, het grote huis dat statushouders doorgaans willen, geld dat ze verwachten te krijgen voor alles – voor studie, de bus, een fiets. Wat je ervan vindt, hangt vaak af van hoe je hun verhaal optekent, vanuit welke hoek je het benadert.

Juist door onze sterk ingekaderde manier van verhalen vertellen hebben we weinig oog voor wat echt speelt. Onderhuids gaat dat rommelen. Neem de Algerijnen en Marokkanen die vaak al in meer dan vijf, soms zelfs wel tien, Europese landen asiel hebben aangevraagd en steeds weer worden afgewezen. We zeggen meteen ‘o, dat zijn economische vluchtelingen… niet welkom… veilig land… terugsturen’. Ze komen nooit in de procedures terecht, we luisteren nooit naar hun verhaal en kennen hun achtergronden niet. Ze krijgen afwijzing na afwijzing maar zeggen niet terug te kunnen – en belangrijk: ze gaan niet terug. Ze zwerven door Europa en kunnen geen kant op. Het is vragen om problemen.

Universiteit

Eind mei 2017. Ik spreek een Syrische vluchteling die ik anderhalf jaar geleden in Budel heb leren kennen. Zijn vlucht- en levensverhaal raakt me enorm. Hoeveel verdriet en narigheid kan een mens aan? “Het verdriet blijft, maar ik kan er niks meer aan veranderen, ik moet gewoon vooruitkijken.” Hij woont inmiddels in Rotterdam, in een ‘studentenflat’ die hij in eerste instantie weigerde. Hij werd gedwongen te tekenen. Een van zijn huisgenoten rookt de hele dag marihuana en ook met de anderen heeft hij, ondanks pogingen van zijn kant, geen contact gekregen. Hij kent eigenlijk niemand, gaat naar school, wandelt door de stad en is veel in de bibliotheek. Onlangs werd hij 21 en straks krijgt hij iets meer uitkering waardoor hij de voetbalclub kan gaan betalen. Hij verheugt zich erop. De komende twee jaar gaat hij aanvullende vakken op VWO-niveau volgen en daarna wil hij naar de universiteit. Hij is bijzonder aardig en weert zich kranig ook al voelt hij zich regelmatig verschrikkelijk eenzaam. Zijn Nederlands is na een jaar heel erg goed – het bestaat!

In Budel zouden ze zeggen: ‘die makt da wel!’ (hij komt er wel)

De film wordt op 28 juni uitgezonden bij KRO/NCRV 2 DOC 22:55

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons