In Mali de Franse slag te lijf

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

Wanneer hij aankomt in het Malinese stadje Kangaba, wordt Hans de Vries begroet door vrouwen die op het ritme van djembé’s voor hem dansen. Wat verderop wordt de laatste hand gelegd aan een molen die de vrouwen zullen gebruiken om kariténoten te malen. Dat zijn noten van de boterboom, die de basis vormen voor schoonheidsproducten als zeep en crèmes. De molen komt in Kangaba omdat De Vries een krediet heeft geregeld via een Nederlands fonds. En Hans de Vries komt in Kangaba omdat hij is uitgezonden door PUM Nederlandse senior-experts.

Drie jaar geleden was De Vries voor het eerst in Mali en sindsdien is hij verschillende keren teruggeweest. De eerste keer werd hem gevraagd een lokale bank te adviseren. ‘Ik ben toen twee weken in een dorpje vlak bij de grens met Burkina Faso geweest en heb er de werking van de bank doorgelicht. Dat was niet moeilijk. De bank was eigenlijk gewoon een groot schrift waarin stond geschreven wat mensen inlegden en wat ze kwamen halen’, zegt hij. ‘Ik heb hen aangeraden om hun werkwijze wat meer te professionaliseren: een kluis in plaats van een kartonnen doos voor het geld, een standaard kredietovereenkomst voor iedereen die geld komt lenen, een Excel-systeem om achterstanden weg te werken.’

De Vries vergelijkt kleine banken in Mali met Nederland aan het begin van zijn carrière. ‘Maar zelfs zover staan ze nog niet’, bedenkt hij zich.

Zijn hele werkende leven was Hans de Vries in dienst bij ING Bank. De ervaring die hij daar heeft opgedaan, komt hem nu goed van pas in de landen waar hij voor PUM naartoe gaat. De organisatie stuurt gepensioneerde experts voor een paar weken naar een ontwikkelingsland, om ze daar een bedrijf of een organisatie te laten adviseren in de sector waar de ‘pummer’ ervaring mee heeft.  

Ontwikkelingsjargon
Maar gaat dat wel altijd goed? Is kennis van zaken zomaar over te brengen naar andere landen en culturen? En hoe realistisch is het om een Excel-systeem voor te stellen in een land met maar één computer per duizend inwoners?

 

PUM
PUM werd in 1978 opgezet vanuit VNO-NCW, de belangenorganisatie van het Nederlandse bedrijfsleven. Anno 2007 krijgt PUM ook fondsen van de ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische zaken, van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Maar ook de Europese Unie en de Verenigde Naties dragen bij aan de financiering. Joost de Witte: ‘Het achterliggende idee van PUM is dat een sterke bedrijfseconomische ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf een bijdrage levert aan armoedebestrijding in een land. Bijvoorbeeld via nieuwe banen en het vergroten van exportkansen.’

PUM werkt samen met lokale organisaties en bedrijven. In elk partnerland heeft de organisatie een of meer lokale vertegenwoordigers, die als contactpersoon voor de aanvrager fungeren. Wanneer PUM in Den Haag een aanvraag binnenkrijgt en accepteert, wordt in de database van circa 4000 experts iemand gezocht die geschikt is om de aanvrager te helpen. De expert vliegt op kosten van PUM naar het land van de aanvrager en krijgt een per diem mee. Verblijfskosten zijn voor rekening van de aanvrager.

‘Wij bieden de experts een gedegen voorbereiding’, reageert Joost de Witte van PUM in Den Haag. ‘Ze worden voordat ze op pad gaan uitgebreid gebriefd over de inhoud van hun missie, de mogelijkheden en onmogelijkheden van hun plannen, de aanvrager en het land, cultuur en klimaat. Onze landencoördinatoren weten waar ze het over hebben: die kennen de landen waarover ze gaan op hun duimpje.’

Liesbeth Spruijt, een Nederlandse die al twaalf jaar in Mali woont, is blij met de PUM-aanpak. ‘Het mooie is dat pummers nog niet bevlekt zijn met ontwikkelingsjargon’, zegt ze. ‘Het zijn oudere mensen, dus ze hebben heel veel ervaring op hun vakgebied en komen met handige, praktische adviezen. Ze komen maar twee of drie weken, dus ze gaan meteen concreet aan de slag. Mensen uit het ontwikkelingswereldje doen vaak zo ingewikkeld over Malinezen en ontwikkeling. Veel van hen zijn na een aantal jaren compleet gedesillusioneerd. Dat is helemaal anders met pummers. Die hebben er nog zin in.’

Spruijt heeft een aantal jaar voor Buitenlandse Zaken en SNV gewerkt, en helpt momenteel haar Malinese man met het runnen van zijn bedrijven, waaronder een hotel in de stad Ségou. Een paar maanden geleden kregen zij een pummer over de vloer om te helpen met de keuken en het restaurant. ‘De eerste dag is hij samen met een van de koks naar de markt gegaan. Hij wilde weten wat voor producten er allemaal te koop zijn. Op basis daarvan heeft hij nieuwe gerechten bedacht voor op de kaart. Laatst mailde hij ook nog dat hij een website had gevonden met tropische zaadjes die we in onze moestuin konden planten. Hij blijft aan ons denken.’  

Geen geld
In Kangaba neemt Hans de Vries naar hartelust foto’s van de dansende vrouwen. Hij glundert. ‘Dat doen ze altijd als ik kom. Elke keer is het feest. Ze zijn blij me te zien’, zegt hij trots.

De voorzitster van een vrouwengroep van Kangaba dankt De Vries voor zijn komst. Ze vraagt om geld voor een nieuwe waterpomp. ‘Zo gaat het steeds’, fluistert de Vries, en hij vraagt aan de vrouw hoeveel dat moet kosten. Hij zegt haar dat hij er over na zal denken.

‘PUM geeft eigenlijk geen geld dus ik betwijfel of die pomp er komt’, vertelt de Vries later. ‘Maar via het Hans Blankert Fonds heb ik wel de financiering voor de twee molens geregeld. Dat geld gaat naar GAD [Groupe Action Développement, red.], de ngo die me via PUM heeft ingehuurd. Zij kopen de molens, en zorgen ervoor dat de vrouwen die stukje bij beetje met de winsten die ze eruit genereren aan hen afbetalen. En zo kunnen ze weer meer molens gaan bouwen als de eerste twee afbetaald zijn. Het was voor mij een voorwaarde dat het een doorlopend krediet zou zijn. Dat zorgt voor continuïteit. GAD is nu verantwoordelijk voor het geld. Dat werkt beter. Gewoon geld geven, dat doe ik niet’, zegt de Vries. ‘En als het goed is, verdienen de vrouwen ook nog aan de molen. Na drie jaar is de molen terugbetaald aan GAD en is hij van de vrouwen. Het is de bedoeling dat ze met de inkomsten dan microkredieten gaan verschaffen, om nog meer mensen te helpen.’  

 

Uitgeknipte karren
De secretaresse van Manding Constructions in Bamako brengt Luc Lucier een kop koffie. Wanneer ze weg is, verzucht hij dat ze hier na twee weken eindelijk doorhebben hoe hij zijn koffie wil. Lucier heeft tot aan zijn pensioen in de Nederlandse aluminiumwereld gewerkt. In Bamako adviseert hij Manding Constructions. Het bedrijf is nu gespecialiseerd in metaal, maar wil ook in de aluminium, ‘want dat heeft de toekomst’, vertelt directeur Seyba Keita. ‘Het is mooier en moderner dan ijzer en metaal. We willen de grootste in Mali worden.’

Daar heeft de expert uit Nederland een plan voor opgesteld, ook al twijfelt hij serieus aan de levensvatbaarheid van het idee. Er moet een nieuwe vestiging komen. Die heeft Lucier netjes op ruitjespapier uitgetekend. De buitenkant wordt een grote moderne constructie met veel aluminium, veel glas en een joekel van een uithangbord. Ook het interieur heeft Lucier uitgetekend op het ruitjespapier. Met uitgeknipte karren, die mooi binnen de lijnen kunnen draaien in de fabriekshal.

 

 

 

 

 

 

‘Het mooie is dat pummers nog niet bevlekt zijn met ontwikkelingsjargon’  

 

 

 

 

‘Het wordt nog een serieuze kostenpost voor het bedrijf’, vertelt Lucier. De machines, het gebouw, de personeelskosten, maar ook de materialen. ‘Als je kwaliteit wil leveren, dan moet dat allemaal uit Europa komen. Ik heb Seyba aangeraden om eerst zijn huidige metaalbedrijf op te krikken, zodat hij de winst kan opsparen om daarmee het aluminiumbedrijf op te zetten.’

Want in het metaalbedrijf is nog genoeg werk aan de winkel, vindt Lucier. Hij heeft een aantal aanbevelingen voor het dagelijkse reilen en zeilen. ‘We hebben tips gekregen voor de veiligheid van het werkproces’, vertelt Keita. ‘Maar ook voor de taakverdeling, de organisatie van het werk en orde en netheid.’

‘Ik word er nogal moedeloos van’, verzucht Lucier. ‘Ik ben ook in Roemenië geweest bij vergelijkbare bedrijven. Daar was ook nog van alles te verbeteren, maar daar waren ze tenminste netjes en opgeruimd. In Mali en in Burkina Faso, waar ik ook geweest ben, is het overal zo’n rommelboel! Ze ruimen nooit eens wat op, alles blijft maar rondslingeren in zo’n werkplaats. Dat is een van de belangrijkste aanbevelingen in mijn rapport voor Seyba: ruim die troep op. De Fransen hadden hier nooit de baas mogen zijn. Die rommeligheid, dat is de Franse slag. Daar is niemand mee gediend.’     

Subsidieverstrekkers
De vraag dringt zich op of de plannen van de pummers in Mali eigenlijk wel realistisch zijn. ‘Uiteindelijk’, vertelt PUM-contactpersoon Moussa Fofana in Bamako, ‘bepaalt de aanvrager zelf hoeveel adviezen hij overneemt. Hij is niet verplicht het allemaal te doen. Hij kan dus zelf bepalen wat wel en wat niet werkt voor zijn bedrijf.’

En volgens Joost de Witte van PUM in Den Haag geven de meeste aanvragers die een evaluatieformulier invullen, aan dat ze tevreden zijn. De Witte: ’35 procent dient na de eerste pummer nog een of meer aanvragen in of vraagt een training aan in Nederland. Dat wil toch zeggen dat ze tevreden waren met de eerste pummer.’ 

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons