Klimaatverandering: zelfs de wetenschap kent geen zekerheden

Zelfs alle aanwezige wetenschappelijke kennis over het klimaat kan onzekerheden nooit helemaal weg nemen, stelt klimaatblogger Hans Custers. “Er is één ding dat de wetenschap zeker niet voor ons op kan lossen: beslissen welke risico’s we wel of niet aanvaardbaar vinden.”

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee
Predictions are hard, especially about the future”
Tegen dat bekende citaat, van onbekende herkomst, valt niets in te brengen. Als we beslissingen nemen voor de toekomst, hebben we altijd te maken met onzekerheden. Dat geldt ook voor het klimaat; alle wetenschappelijke kennis die er is, kan onzekerheden nooit helemaal wegnemen. Als we als maatschappij beslissen hoe we omgaan met klimaatverandering, hebben we dus geen keuze tussen absolute zekerheden, maar moeten we risico’s afwegen. En dat is, gezien de complexiteit van de materie, een lastige opgave.

Maatschappij beslist

De klimaatwetenschap kan helpen bij die afweging, door in de vorm van scenario’s, kansverdelingen en onzekerheidsintervallen risico’s te beschrijven en te kwantificeren. Klimaatwetenschappers kunnen, in samenwerking met specialisten op gebieden als economie, energie en bestuurskunde laten zien hoe het risico beperkt kan worden. Daarmee kunnen ze politici ondersteunen bij het maken van afspraken en het formuleren van beleidsdoelstellingen. Het is allemaal niet eenvoudig, maar voor de wetenschap wel behapbaar. Het allermoeilijkste is misschien wel de vertaling van de complexe analyses en afwegingen naar het dagelijkse leven en naar de belevingswereld van degene die het aangaat: de aardbewoner. Cijfergoochelarij en moeilijkdoenerij over risico-analyses en risicomanagement zou desinteresse voor klimaatverandering in de hand kunnen werken. Of zelfs afkeer. En dat is jammer. Want er is één ding dat de wetenschap zeker niet voor ons op kan lossen: beslissen welke risico’s we wel of niet aanvaardbaar vinden. Die beslissing moet door de maatschappij worden genomen.

Ik verbeeld me niet dat het me in dit stukje zal lukken om de ingewikkelde materie in één keer voor iedereen grijpbaar en begrijpelijk te maken. Maar ik kan wel proberen een kleine bijdrage te leveren. Om te beginnen lijkt het me zinvol om stil te staan bij hoe we in ons leven met allerlei risico’s omgaan.

Risico’s horen bij het leven

Risico’s zijn altijd dagelijkse kost geweest in de geschiedenis van de mensheid. We hebben verschillende manieren ontwikkeld om er mee om te gaan: we proberen ze te bezweren via religie of bijgeloof, of we besluiten bewust al dan niet een risico te nemen, op basis van intuïtie, kennis, ervaring, trauma’s, persoonlijke voorkeuren en omstandigheden. Het is bekend dat de meeste mensen zich in de loop der tijd meer bewust worden van allerlei risico’s en die als ze ouder worden dan ook meer gaan vermijden.

Het type risico’s is in de loop der tijd flink veranderd. In ons dagelijks leven is het verkeer misschien wel de belangrijkste risicobron; we moeten beslissingen nemen als: wel of niet oversteken bij een rood fietsers- of voetgangerslicht; wel of geen gordel om voor een kort ritje; wel of niet die irritante linksrijder rechts inhalen. Of – het gebeurt nog steeds – wel of niet met drank op achter het stuur kruipen. Maar ook bij de aanschaf van een auto weegt veiligheid voor veel mensen mee. Het bijzondere van het verkeer is dat het als het misgaat niet alleen gevolgen kan hebben voor onszelf, maar ook voor anderen. Dat zal een van de redenen zijn waarom de gemoederen in het verkeer vaak zo hoog oplopen: zolang we zelf de risico’s kunnen beheersen, of dat menen te kunnen, vinden we het prima, maar als we zien (of denken) dat een ander ons in gevaar brengt is dat onverteerbaar.

Overstromingen en aanslagen

De risico’s die we nemen met onze levensstijl hebben we zelf in de hand. Sommige mensen vinden hun gezondheid het belangrijkste dat er is, anderen menen dat bepaalde ongezonde gewoontes de kwaliteit van leven verhogen en weer anderen vinden dat ze alleen leven als ze riskante dingen doen. De keuze voor een levensstijl is een eigen verantwoordelijkheid, dat betekent dat het iedereen (binnen zekere grenzen) vrij staat om bepaalde risico’s in de persoonlijke levenssfeer te nemen. Het zou verstandig zijn als dat weloverwogen gebeurt, maar ook dat is uiteindelijk een persoonlijke keuze.

Zijn individuele afwegingen vaak al lastig, nog veel ingewikkelder wordt het wanneer een risico grotere groepen mensen tegelijk aangaat. Goed, ook daar kunnen individuele beslissingen een rol spelen – zo ben ik ooit welbewust verhuisd van het hoge, droge Brabant naar de drassige delta in het westen van het land, en trekt Los Angeles nog steeds hele volksstammen aan, ondanks de dreiging van een zware aardbeving – maar niet iedereen is helemaal vrij in de keuze van zijn woonplaats. Bovendien is het maar de vraag of er wel risicovrije plekken bestaan op de wereld en in hoeverre er overal genoeg informatie is om een weloverwogen keuze te maken. En dus is het verstandig om voor zulke risico’s ideeën te ontwikkelen die individuele, subjectieve opvattingen overstijgen: risicobeleid. Overigens blijkt dat bepaalde opvattingen die subjectief te noemen zijn door veel mensen gedeeld worden. Zulke opvattingen kunnen meegenomen worden in het risicobeleid. Zo blijken we in Nederland verschillende soorten risico’s verschillend te beoordelen, zoals de volgende drie voorbeelden laten zien.

Het Nederlandse beleid voor verschillende typen risico’s

  1. Risico’s ten gevolge van natuurrampen. In Nederland denken we dan het eerst aan overstromingen. Daarvoor is na de ramp van 1953 risicobeleid ontwikkeld, dat in 2008 nog eens kritisch tegen het licht is gehouden door de Deltacommissie. Het spreekt voor zich dat we de oorzaken van overstromingen – springvloed, zware stormen, extreme neerslag – niet of in beperkte mate kunnen controleren en dat we ons dus vooral moeten richten op de mogelijke gevolgen: die kunnen we wel beperken. Maar uit de beleidsstukken over het onderwerp spreekt ook realisme; misschien zelfs nederigheid: het besef dat volledige, onfeilbare bescherming een onmogelijkheid is. Het restrisico dat het Nederlandse beleid voor grote, potentieel rampzalige overstromingen accepteert zit in de ordegrootte van eens per 10.000 jaar. (Terzijde: enigszins nederig realisme lijkt me een voorwaarde voor veiligheid: een gevoel van onkwetsbaarheid kan tot zelfoverschatting en daarmee onderschatting van risico’s leiden en juist die houding is vaak het begin van een ramp.)
  2. Risico’s ten gevolge van menselijke (economische) activiteiten. Hier hebben we meer invloed op. Als activiteiten de maatschappij voldoende voordelen opleveren, zijn we bereid zekere risico’s te accepteren. Dat geldt bijvoorbeeld voor wegverkeer en ander vormen van transport, (petro)chemische industrie, kerncentrales (voor energie nogal omstreden, voor de productie van medische isotopen veel minder), of vervoer van gevaarlijke stoffen. Het nut van een activiteit kan afgewogen worden tegen het gevaar en de mogelijkheden om dat gevaar te beperken. In Nederland maken we daarbij onderscheid tussen risico’s voor degenen die deelnemen aan een activiteit (weggebruikers, werknemers van een gevaarlijk bedrijf) en degenen die dat niet doen, maar wel risico lopen. Die laatste risico’s vallen onder het begrip externe veiligheid. De Nederlandse risiconormen voor externe veiligheid zijn niet zomaar één op één te vergelijken met die voor overstromingen, maar in grote lijnen kan wel gezegd worden dat ze strenger zijn dan die voor overstromingen. De maatschappij accepteert minder makkelijk risico’s die we zelf veroorzaken en dus ook zelf in de hand moeten kunnen houden.De risicobenadering wordt niet alleen toegepast in het beleid voor (grote) ongevallen. Normen voor bijvoorbeeld lucht- en bodemverontreiniging worden bepaald aan de hand van analyses van gezondheidsrisico’s.
  3. Geweld. Geweld dat grote groepen mensen kan treffen, ofwel terrorisme, wordt in de maatschappij niet getolereerd. Er is dan ook geen sprake van een acceptabel restrisico. Hoe ver we gaan met maatregelen ter beperking van het risico wordt in grote mate bepaald door de gevolgen van die maatregelen in de maatschappij. Veel mensen blijken op dat vlak bijzonder veel te accepteren.
De stelling dat het niet uitmaakt of je door de hond of de kat gebeten wordt blijkt niet op te gaan voor verschillende soorten risico’s. Sommige risico’s accepteert de maatschappij wel, andere niet en het overheidsbeleid houdt daar rekening mee. Onder meer omdat bijvoorbeeld een terroristische aanslag een veel grotere impact heeft op de maatschappij dan een verkeersongeval met veel slachtoffers.

Pijnlijke conclusie

De vraag is nu in hoeverre klimaatverandering te vergelijken is met de typen risico’s die ik hierboven schetste. Het schaalniveau, geografisch en in de tijd, van klimaatverandering is uniek, maar afgezien daarvan past het in de categorie “Risico’s ten gevolge van menselijke activiteiten”. Of we onszelf, de mensheid, als deelnemer aan die economische activiteit zien of niet en of we het dus als interne- of externe-veiligheidskwestie beschouwen, hangt af van het perspectief: vanuit het rijke westen ziet dat er anders uit dan vanuit een ontwikkelingsland; vanuit het nu ziet het er mogelijk anders uit dan vanuit het oogpunt van toekomstige generaties. Als we die perspectieven zouden combineren met de opvattingen in het Nederlandse beleid over interne versus externe veiligheid, zou dat wel eens tot een bijzonder pijnlijke conclusie kunnen leiden.

Wetenschappers hebben nogal eens moeite om de rol van risicoanalist aan te nemen

Het is ook interessant om te kijken welke worst case scenario’s er doorgaans in beschouwing worden genomen voor klimaatverandering, en hoe dat gaat voor andere typen risico’s. Klimaatonderzoeken geven vaak een 95 procent onzekerheidsinterval. De uiterste grens daarvan aan de ongunstige kant wordt dan het worst case scenario genoemd. Als die grens in alle risicoanalyses gehanteerd zou worden, zouden chloortreinen, kerncentrales, of olieraffinaderijen als zeer veilig worden beoordeeld, zelfs als ze bijlange na niet zouden voldoen aan veiligheidseisen die tegenwoordig standaard zijn. De maatgevende ongevalsscenario’s in risicoanalyses hebben vaak een heel kleine kans: eens in de 10.000 jaar of nog veel minder. Toch vinden we het heel normaal om serieus naar zulke risico’s te kijken. Dus is het vreemd dat iemand die meent dat het hele 95 procent onzekerheidsinterval van de gevolgen van klimaatverandering meegewogen moet worden zo vaak neergezet wordt als doemdenker of paniekzaaier. En dat niet alleen door degenen die elke menselijke invloed op het klimaat ontkennen. Het zal wel komen omdat waarschijnlijkheden en onzekerheden voor veel mensen ongrijpbaar zijn, en omdat de grootste risico’s zo ver weg liggen in de tijd.

Wetenschappers hebben nogal eens moeite om de rol van risicoanalist aan te nemen. Sven Ove Hansson gaf in zijn ‘Tien drogredenen over risico’s’ aan dat wetenschappers in risicoafwegingen de “drogreden van ontbrekend bewijs” nogal eens hanteren.

Wetenschappers en risico's

Wetenschappers zijn terughoudend met het benoemen van fenomenen of verklaringen als er grote onzekerheid is over het bestaan ervan; en als ze dat al doen, zullen ze veel nadruk leggen op de onzekerheden. Een hypothese opvoeren die bij nader inzien onjuist blijkt, of een scenario dat onrealistisch is (een “vals positief”, of type 1 fout) geldt in de wetenschap als een ernstiger fout dan een mogelijk juiste hypothese of realistisch scenario onbenoemd laten (een “vals negatief”, of type 2 fout). In een risicoanalyse is het juist belangrijk dat alle scenario’s, hoe onwaarschijnlijk ook, geïdentificeerd worden. Een onwaarschijnlijk scenario met grote gevolgen kan ook risico opleveren.

De valkuilen van risico-communicatie

Klimaatwetenschapper Stephen Schneider begreep al vroeg hoe moeilijk het is om zowel effectief als zorgvuldig over risico’s te communiceren. In 1988 zei hij in een interview:

On the one hand, as scientists we are ethically bound to the scientific method, in effect promising to tell the truth, the whole truth, and nothing but – which means that we must include all doubts, the caveats, the ifs, ands and buts. On the other hand, we are not just scientists but human beings as well. And like most people we’d like to see the world a better place, which in this context translates into our working to reduce the risk of potentially disastrous climate change. To do that we need to get some broad based support, to capture the public’s imagination. That, of course, means getting loads of media coverage. So we have to offer up scary scenarios, make simplified, dramatic statements, and make little mention of any doubts we might have. This “double ethical bind” we frequently find ourselves in cannot be solved by any formula. Each of us has to decide what the right balance is between being effective and being honest. I hope that means being both.

Het citaat, zonder de slotzin, wordt nu, ruim een kwart eeuw later en 7 jaar na Schneiders dood, nog steeds gebruikt om karaktermoord op hem te plegen. De suggestie wordt gewekt dat hij zijn collega’s opriep de risico’s aan te dikken, terwijl hij ze juist opriep tot zorgvuldigheid. Ondertussen is gebleken dat Schneider de complexiteit van risico-communicatie nog onderschatte. Niet alleen krijgt zorgvuldige nuance veel minder aandacht dan drama, het benoemen van risico’s kan ook als een boemerang terugkomen.

Dat ondervond James Hansen. In 1988 (ook al) filosofeerde hij in een gesprek met jounalist Bob Reiss over hoe New York er uit zou kunnen zien na een verdubbeling van de CO-concentratie. Hij schetste onder meer het beeld van een zware storm die delen van Manhattan onder water zou zetten. In 2001 maakte Reiss een kleine vergissing: in een interview meende hij dat Hansen had gezegd zoiets binnen 20 jaar te verwachten. Die vergissing werd, toen Manhattan in 2008 nog helemaal droog was, aangegrepen om Hansen af te schilderen als paniekzaaier. Na de orkanen Irene in 2011 en Sandy in 2012 lag het ineens heel anders: toen hoorden zulke orkanen ineens bij het klimaat zoals het altijd al was geweest.

Na de orkanen Irene en Sandy lag het anders: toen hoorden zulke orkanen ineens bij het klimaat

De terughoudendheid van de wetenschap heeft, zo vermoed ik, er aan bijgedragen dat de politiek én de maatschappij klimaatbeleid decennialang voor zich uit hebben geschoven. Terugkijkend op de ontwikkeling van de klimaatwetenschap denk ik dat er halverwege de vorige eeuw al genoeg bekend was om van een aanzienlijk risico te spreken. Sommige wetenschappers deden dat ook, maar veel anderen schrokken ervoor terug. Achteraf had de problematiek misschien eerder de nodige urgentie gekregen, als men de wetenschappelijke onzekerheden eerder en vaker in het perspectief van de risicoafweging had geplaatst. Nog steeds gaan er stemmen op die menen dat de wetenschap te terughoudend is, te veel geneigd tot “erring on the side of least drama”.
Over the past two decades, skeptics of the reality and significance of anthropogenic climate change have frequently accused climate scientists of “alarmism”: of overinterpreting or overreacting to evidence of human impacts on the climate system. However, the available evidence suggests that scientists have in fact been conservative in their projections of the impacts of climate change. In particular, we discuss recent studies showing that at least some of the key attributes of global warming from increased atmospheric greenhouse gases have been under-predicted, particularly in IPCC assessments of the physical science, by Working Group I. We also note the less frequent manifestation of over-prediction of key characteristics of climate in such assessments. We suggest, therefore, that scientists are biased not toward alarmism but rather the reverse: toward cautious estimates, where we define caution as erring on the side of less rather than more alarming predictions. We call this tendency “erring on the side of least drama (ESLD).” We explore some cases of ESLD at work, including predictions of Arctic ozone depletion and the possible disintegration of the West Antarctic ice sheet, and suggest some possible causes of this directional bias, including adherence to the scientific norms of restraint, objectivity, skepticism, rationality, dispassion, and moderation. We conclude with suggestions for further work to identify and explore ESLD. (Abstract Bryse et al. 2012)
In hun artikel “Awareness of Both Type 1 and 2 Errors in Climate Science and Assessment” uit 2014 voerden Anderegg et al. twee voorbeelden op van fouten uit het vierde assessment report (AR4) van het VN klimaatpanel IPCC om te illustreren hoe wordt omgegaan met type I en type II fouten. De verschillen tussen de twee voorbeelden zijn groot wat de vergelijking wat onevenwichtig maakt, maar toch vallen er wel wat dingen op.

Sussen of alarmeren?

Het eerste voorbeeld gaat over de projecties van de zeespiegelstijging. In de jaren voor het verschijnen van AR4 was die aanzienlijk versneld. Dat werd grotendeels toegeschreven aan versneld smelten van het landijs. De auteurs van AR4 maakten uit die versnelling vooral op hoeveel er onzeker was over de snelheid waarmee landijs, en dan met name op de ijskappen van Groenland en Antarctica, smelt. Vanwege die onzekerheid besloot men deze factor niet te kwantificeren. Met als wonderlijk gevolg dat, door het versneld smelten van landijs, de bovengrens van de verwachte zeespiegelstijging aanzienlijk lager uitviel dan in eerdere (en latere) IPCC rapporten. Ergens in een voetnoot van de Summary for Policy makers stond nog wel: “excluding future rapid dynamical changes in ice flow”. Het voorbeeld illustreert de wetenschappelijke reflex om bij toenemende onzekerheid de voorzichtige kant te kiezen, waardoor de kans op een type 2 fout toeneemt.

De pr-machine van de campagne tegen de klimaatwetenschap heeft hier ongetwijfeld invloed op gehad

Het tweede voorbeeld gaat over een zeer pessimistische claim over gletsjers in de Himalaya uit het rapport van Werkgroep II: ze zouden waarschijnlijk in 2035 verdwenen zijn. De claim bleek niet gebaseerd op wetenschappelijke literatuur, maar afkomstig uit een interview in een populairwetenschappelijk tijdschrift. Hoe die bewering precies in het rapport terecht kon komen is bij mijn weten nooit opgehelderd; dat het een domme fout was staat als een paal boven water.

Alarmisme bestraft, sussen gestimuleerd

Anderegg constateert dat de tweede mogelijke fout veel meer en veel fellere reacties opriep dan de eerste. Niet alleen uit de wetenschappelijke wereld, maar ook van de media. Terwijl die tweede fout ergens ver weg in een technisch rapport stond en de eerste doorwerkte in de Summary for Policymakers en dus veel prominenter aanwezig was. De pr-machine van de campagne tegen de klimaatwetenschap heeft hier ongetwijfeld invloed op gehad. Maar misschien wijst het er ook op dat het niet alleen de zelfverklaarde sceptici zijn die het prettig vinden als ze iets vinden om de boodschapper van slecht nieuws aan te vallen. Misschien is het wel een menselijk trekje.

Hoe dan ook: het zou zomaar kunnen dat de typische wetenschappelijke terughoudendheid van veel wetenschappers nog eens versterkt wordt door maatschappelijke druk om vooral type 1 fouten te vermijden. Juist daarom is het belangrijk te blijven benadrukken dat een verstandige risicoafweging niet te maken is zonder naar worst case scenario’s te kijken.

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons