“De uitbuiting zit in ieders kledingkast”

Komt er eindelijk een eind aan de uitbuiting van Syrische vluchtelingen in Turkse kledingfabrieken?

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee
In Turkije verblijven momenteel 3,2 miljoen Syriërs, gevlucht voor de oorlog. Een groot deel van hen – de schattingen lopen uiteen van 250.000 tot 400.000 – is werkzaam in Turkse kledingfabrieken. Omdat Turkije maar mondjesmaat werkvergunningen verstrekt, werkt het overgrote deel van hen in de illegaliteit. Ze werken onder zeer slechte omstandigheden, hebben geen contract en verdienen soms nog niet eens de helft van het minimumloon, toonde onderzoek van het Business & Human Rights Resource Centre (BHRRC) in 2015 aan. Het BBC-onderzoeksprogramma Panorama liet een jaar daarna zien dat veel van deze vluchtelingen, waaronder ook kinderen, kleding in elkaar zaten te naaien voor grote internationale bedrijven.

De verontwaardiging was groot. Een deel van de bedrijven liet weten te zullen onderzoeken of er inderdaad kinderen van Syrische vluchtelingen in hun keten werkzaam waren. Dat is nu inmiddels ruim een jaar geleden. Hoe is de situatie nu in de Turkse kledingfabrieken? OneWorld sprak met Phil Bloomer, uitvoerend directeur van het BHRRC.

In het rapport dat jullie vorig jaar publiceerden, riepen jullie grote kledingbedrijven die in Turkije produceren op iets te doen tegen de uitbuiting van Syrische vluchtelingen in hun eigen keten. Is daar gehoor aan gegeven?

“In 2016 brachten wij ons rapport naar buiten, in de hoop dat Europese kledingbedrijven die in Turkije produceerden op zijn minst hun best zouden doen om vluchtelingen in hun productieketen bescherming te bieden. Nu, een jaar later, gaat het iets beter. Waren het 18 maanden geleden slechts twee of drie bedrijven die initiatief toonden, inmiddels zijn het er vijf tot tien. Maar nog steeds is dat een schijntje van de 37 bedrijven die we hierop hebben aangesproken.

Waren het 18 maanden geleden slechts twee of drie bedrijven die initiatief toonden, inmiddels zijn het er vijf tot tien

In 2016 waren het alleen New Look en Next die voldoende actie ondernamen tegen de uitbuiting van Syrische vluchtelingen in hun productieketen. Inmiddels hebben ook Asos, Inditex (Zara), Otto Group en SuperGroup (Superdry) zich bij deze koplopers aangesloten. Zij staan bovenaan de BHRRC-ranglijst. Ze zijn beter in het identificeren van risico’s van misbruik in hun lange en complexe toeleveringsketens, hebben gerichte plannen om vluchtelingenarbeiders te beschermen en hebben klachtenmechanismen opgezet binnen de fabrieken. Ook praten ze met arbeiders- en vluchtelingenorganisaties.

Aan de andere kant staan Aldi, Arcadia Group (Topshop) en een aantal andere merken. Zij hebben minimale informatie verstrekt over de situatie in hun keten en hebben totaal geen beleid ontwikkeld hoe ze de uitbuiting van vluchtelingen in hun keten kunnen tegengaan.

De rest van de 37 aangeschreven merken, waaronder Mexx, New Yorker, River Island en VF Corp (The North Face en Timberland) hebben niet eens de moeite genomen om op ons onderzoek te reageren.”

Waarom reageren de overige bedrijven zo laks?

“In essentie zijn het allemaal ‘high street’ kledingmerken. Dus allen zullen zich moeten realiseren dat ze grote imagoschade oplopen wanneer ze de uitbuiting van de meest kwetsbare mensen op de wereld in hun eigen keten niet serieus nemen. Maar het is duidelijk dat slechts een minderheid de ernst van deze situatie in Turkije inziet. Sommige daarvan zijn private bedrijven; dat wil zeggen dat ze niet afhankelijk zijn van publieke investeerders, die vaak net wat bezorgder zijn over risico’s van mensenrechtenschendingen, omdat die de reputatie van bedrijven enorm kan aantasten.

Waar het op neerkomt, is dat het sommige bedrijven simpelweg niet interesseert. Het zit niet in hun aard. In feite zijn ze er alleen op uit zoveel mogelijk geld te verdienen, en dat uit te keren aan hun aandeelhouders. Het kan ze niet schelen dat dat ten koste gaat van de werknemers, of de klanten deert die het wel uitmaakt hoe hun kleding wordt geproduceerd.”

Nog steeds worden Syrische kinderen uitgebuit in kledingindustrie

Hoe kan het dat er nog steeds zoveel misstanden in die keten bestaan, en bedrijven tegen de keer in beweren geen zicht te hebben waar hun kleding vandaan komt? Waar gaat het mis?

“Het probleem van slechte werkomstandigheden en armoede is ten diepste verweven met de wereldwijde aanvoerketen van kledingbedrijven. De uitbuiting zit in ieders kledingkast, ongeacht of je kleding nu uit Cambodja, Turkije of Bangladesh komt.

De industrie zit niet voor niets in die landen: ze zijn altijd op zoek naar de laagste lonen. De modemerken willen een zo hoog mogelijk rendement uitkeren aan hun aandeelhouders en beconcurreren elkaar om het grootste marktaandeel. Wat je vaak ziet is dat bedrijven hun inkopers naar landen als Cambodja, Bangladesh, India, Turkije of China sturen met de opdracht: we willen zoveel stuks, voor deze prijs. Vaak is die veel en veel te laag, merken hebben namelijk geen idee wat het werkelijk kost om kleding te produceren. Ze weten alleen voor hoeveel ze het in de winkel willen verkopen. Uiteindelijk krijgt een fabriekseigenaar in Turkije dan opdracht damesblouses te maken voor drie euro het stuk. Hij weet dat dat dat voor die prijs onmogelijk kan, hij betaalt zijn arbeiders immers het minimumloon. Toch gaat hij akkoord. Hij weet namelijk ergens een fabriek te zitten die het wel voor die prijs kan produceren, en besteedt de opdracht uit. Daar zitten vervolgens kinderen en vluchtelingen voor de helft van het minimumloon te werken.”

Toen de inspecteur op 23 november de fabriek binnenkwam, waren er geen kinderen aan het werk. De dag ervoor en erna wel

In het rapport roepen jullie merken op om in actie te komen. Wat moeten zij doen?

“Ze moeten een gericht beleid opstellen om uitbuiting van vluchtelingen tegen te gaan. Daarbij zijn onafhankelijke en onaangekondigde audits cruciaal. Want wat gebeurde er toen wij 18 maanden geleden naar de bedrijven stapten met de mededeling dat er kinderen en vluchtelingen in hun productieketen werkten: ze huurden iemand in die hun fabrieken zou inspecteren, en lieten vervolgens de eigenaren op voorhand weten wanneer ze langs kwamen en waarom. Dus toen de inspecteur op 23 november de fabriek binnenkwam, waren er geen kinderen aan het werk. Maar op de dag ervoor waren die er wel, en op de erna zaten ze er ook weer. Vervolgens kwamen die bedrijven bij ons terug met het berichtwe hebben helemaal geen vluchtelingen in onze supply chain.

Onafhankelijke en onaangekondigde inspecties zijn dus cruciaal om dergelijke problemen aan het voetlicht te brengen. En gelukkig zien steeds meer bedrijven dat ook in.

Er zijn inmiddels achttien merken die serieuze inspecties uitvoeren en die het probleem onderkennen. Een jaar geleden waren dat er nog maar twee.”

Er worden er amper werkvergunningen verstrekt aan vluchtelingen, waardoor veel van hen de illegaliteit worden ingeduwd. Dit lijkt mij een politiek probleem.

“Dat ben ik volkomen met je eens. Turkije was erg overmoedig door 3 miljoen Syrische vluchtelingen toe te laten. Vergelijk dat eens met de aantallen die Engeland of Nederland opvangt, het is diep beschamend. Maar helaas heeft Turkije slechts 20.000 werkvergunningen verleend, terwijl er 650.000 vluchtelingen aan het werk zijn: reken maar uit hoeveel er in de illegaliteit werken. Veel van hen zijn in de kledingsector beland. Ze zijn wanhopig op zoek naar werk: geen inkomen betekent geen eten. Dat maakt ze extra vatbaar voor uitbuiting. De Turkse overheid heeft echter andere prioriteiten. Veel meer kan ik er niet over zeggen; de kwestie ligt erg gevoelig, ik wil de goede relaties die ik met Turkse fabrikanten onderhoud niet op het spel zetten.

Wat kunnen kledingmerken het beste doen?

“Een aantal van hen heeft geprobeerd de Turkse regering over te halen om het aantal beschikbare werkvergunningen te vergroten. Maar de regering is erg terughoudend. Er zijn wel bedrijven die – zoals wij ze ook vragen – beleid opstellen om vluchtelingen zonder werkvergunning in hun keten beter te beschermen. Welke bedrijven dat zijn, maken we niet bekend: anders kunnen die bedrijven door de overheid ervan worden beschuldigd dat ze de wet overtreden. Het is een uiterst moeilijke situatie. Maar de koplopers in ons rapport hebben bewezen dat het niet onmogelijk is. Dat moet de minimumstandaard worden. Wanneer Europese modemerken kwetsbare vluchtelingen in de kledingindustrie onder fatsoenlijke voorwaarden laten werken en hun daarvoor een eerlijke prijs betalen, vergroten ze de kans dat zij een beter bestaan kunnen leiden.”

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons