Overschatten de klimaatmodellen de opwarming?

Zo af toe wordt er in de media (zoals hier of recent nog hier) verwarring gezaaid over de toekomstige klimaatverandering door te stellen dat klimaatmodellen te gevoelig zijn voor een toename van de broeikasgasconcentraties. Klopt dit?

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee
Nee, dit is onjuist. Dat is goed in beeld gebracht door een recente studie van Medhaug et al.. Een te simplistische vergelijking van gesimuleerde mondiale temperaturen en waarnemingen zou kunnen suggereren dat de modellen teveel opwarming vertonen, maar dit zou om een ​​aantal redenen verkeerd zijn.

In onderstaande figuur uit het artikel van Medhaug e.a. wordt de modelrange (de lichtblauwe band met het modelgemiddelde als lichtblauwe lijn) vergeleken met de HadCRUT4 temperatuurobservaties en de onzekerheid daarin (de lichtoranje band met de onderste oranje lijn). Er zijn een aantal goed begrepen redenen waarom de onderste oranje lijn niet precies de lichtblauwe lijn volgt: stralingsforceringen, natuurlijke variatie, observationele afwijkingen en de keuze van de referentie periode.


Een vergelijking van de CMIP5 klimaatmodelsimulaties (RCP8.5) met de temperatuurobservaties (HadCRUT4). De referentieperiode is 1961-1990. Bron: Figuur 5 uit Medhaug et al..

Stralingsforceringen

De klimaatmodelsimulaties zijn gemaakt uitgaande van op waarnemingen gebaseerde informatie over de stralingsforcering (o.a. broeikasgasconcentraties, aerosolen, vulkanen en de zonneactiviteit) tot en met het jaar 2005. Voor de jaren daarna is men uitgegaan van diverse aannames van die stralingsforcering. Bijvoorbeeld, in de simulaties is men er van uitgegaan dat er na 2005 geen vulkanische uitbarstingen zouden zijn, dit terwijl er in de echte wereld wel degelijk uitbarstingen zijn geweest.

Daarnaast is de zon iets minder actief geweest dan in de jaren daarvoor en ook dat is niet meegenomen. Wisselingen in de vulkanische activiteit en de zonneactiviteit zijn niet voorspelbaar op de lange termijn en worden daarom ook niet meegenomen in de modelprojecties.

Terugkijkend kunnen we nu een inschatting maken van de effecten van deze aannames op de simulaties en dat zorgt ervoor dat de lichtblauwe lijn opschuift naar de middelste blauwe lijn. In andere woorden, als de modellen gevoed waren met ‘toekomstige forceringen’ hadden de modelresultaten dichter bij de observaties gelegen.

Natuurlijke variatie

We weten ook dat natuurlijke fluctuaties in het klimaat (bijv. El Niño/La Niña, PDO) tijdelijk de opwarming gedurende bepaalde periodes kunnen vertragen of versterken. Men kan voor deze effecten compenseren en dat levert de donkere blauwe lijn op. In andere woorden, als de modellen dezelfde timing van de natuurlijke variatie hadden gehad als in de echte wereld, hadden de modelresultaten (opnieuw) dichter bij de observaties gelegen.

Observationele afwijkingen

We weten ook dat onze temperatuurobservaties niet perfect zijn. In de HadCRUT4 dataset zitten maar weinig observaties (en interpolaties) van het Arctische gebied en voor de oceanen wordt daarin de zee-oppervlaktetemperatuur gebruikt. Dat laatste geldt overigens voor alle temperatuurdatasets, maar voor het Arctische gebied geven bijv. NASA GISS of Berkeley Earth wel een schatting van de temperatuursverandering. De klimaatmodellen daarentegen gebruiken overal, zowel boven land als de oceanen, gesimuleerde luchttemperaturen. Als men rekening houdt met deze verschillen, verschuiven de observaties naar iets warmere temperaturen, naar de donkere oranje lijn. In andere woorden, in een appels-met-appels vergelijking komen de observaties en modellen dichter bij elkaar te liggen.

Door rekening te houden met deze drie factoren tezamen levert dat de donkere blauwe en oranje lijnen op en die laten een vergelijkbare opwarming zien. De klimaatmodellen en de observaties stemmen dan goed overeen en de recente periode geeft derhalve geen bewijs dat de modellen de opwarming overschatten. Elk van de genoemde drie factoren veroorzaakt ongeveer een derde van de schijnbare discrepanties.

Keuze van de referentie periode

De gekozen referentieperiode – de periode die men op 0 stelt en waarvoor de temperatuuranomalie wordt uitgerekend – kan eveneens een subtiel verschil opleveren. Medhaug et al. gebruiken de periode 1961-1990 als referentieperiode, terwijl het IPCC in het AR5 rapport bijv. in figuur 11.9 (temperatuurprojecties tot 2050) de periode 1986-2005 gebruikt. Dit verschil kan de relatieve positie van de observaties een weinig naar boven of beneden doen verschuiven binnen de modelrange. Er is geen perfecte keuze in deze.
Deze post is een vertaling/bewerking van een post van klimaatwetenschapper Professor Ed Hawkins, eerder verschenen op Climate Lab Book: Are the models running too hot”?

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons