Magnus is de inmiddels volwassen kip uit een groep achtergelaten kuikens. Beeld: Janet Holmes
Achtergrond

Insta-katten zijn schattig, kiloknallers eet je op

Onze liefde voor dieren is behoorlijk selectief. Ze houden ons gezelschap, maar we gebruiken ze ook en eten ze op. Hoe is die dubbele moraal in de omgang met dieren te verklaren?

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee
Grumpy Cat – een recent overleden kat die standaard met een opmerkelijk chagrijnige blik de wereld inkeek – werd door acht miljoen Facebooken Instagram-gebruikers gevolgd. Dat is nog niks vergeleken bij Jiff pom: een dwergkeeshondje met maar liefst 9,3 miljoen Instagram-volgers, die hem overladen met complimentjes vanwege zijn knuffelbare uiterlijk. Nooit eerder hadden we in Nederland zoveel gezelschapsdieren en nooit eerder waren we zo aan ze gehecht. In 2018 woonden er volgens onderzoek van het Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren 1,5 miljoen honden en 2,6 miljoen katten in onze huizen. Meer dan de helft van de baasjes zei hun dier niet meer te kunnen missen, 85 procent gaf aan dat de huisdieren deel uitmaken van het gezin.

We geven in Nederland jaarlijks zo’n 3 miljard euro aan onze gezelschapsdieren uit

Geld uitgeven aan die behaarde gezinsleden vinden we heel normaal, zeker als ze ziek zijn. Uit onderzoek van de Has Hogeschool blijkt dat we samen jaarlijks zo’n 3 miljard euro spenderen aan onze gezelschapsdieren. Aan de dierenarts geven we jaarlijks zo’n 537 miljoen euro uit; 292 miljoen meer dan ruim tien jaar geleden. Dat enorme verschil komt niet zozeer door een toename van het aantal huisdieren, maar vooral door de steeds complexere en duurdere hulp die we in tijden van nood voor ze inroepen.

Gezinshonden en -katten met kanker worden tegenwoordig in speciale dierenziekenhuizen bestraald of ondergaan er voor tienduizenden euro’s chemobehandelingen. Mochten ze onverhoopt toch overlijden, dan kunnen ze worden opgebaard in een dierencrematorium. Daarna helpt een huisdier-rouwtherapeut bij het verwerken van het verlies.

Andere dieren, andere regels

Het gekke is: terwijl we onze huisdieren met steeds meer cadeaus en zorg vertroetelen, besteden we aan ándere diersoorten geld om heel andere redenen: om ze op te kunnen eten, bijvoorbeeld. Weliswaar neemt het aantal veganisten wereldwijd toe en vinden steeds meer jongeren het stuitend dat we dier- en milieuonvriendelijk eten terwijl er plantaardige alternatieven voorhanden zijn, zij vormen op dit moment nog steeds minder dan 3 procent van de samenleving.

Dieren opeten is nog altijd de norm en kiloknallers in de supermarkt worden routinematig in het boodschappenmandje gelegd. Voor die dieren voelen we beduidend minder empathie. Bijvoorbeeld met de circa zestien miljoen varkens die we elk jaar laten slachten in Nederland.

Of met de melkveekoeien, die steeds meer melk in een steeds korter leven moeten produceren. Een koe in de natuur wordt zo’n twintig jaar oud. Bij ons gaat ze na vijf jaar naar de slacht. In 1910 produceerde een individuele koe gemiddeld 2500 liter melk per jaar. Een ruime eeuw later was dat meer dan 8000 liter. Die enorme toename wisten Nederlandse boeren te bereiken door doelgericht fokken, elektronische melktechnieken, de toediening van speciaal, eiwitrijk krachtvoer zoals graan, soja- of vismeel, en het jaarlijks bezwangeren van hun koeien.

We laten leeuwen, apen en orka’s kunstjes doen waarvan onderzoek heeft aangetoond dat ze dat stressvol vinden

Weer andere dieren, zoals leeuwen, apen en orka’s, eten we in ons land niet op, maar laten we tegen betaling kunstjes doen waarvan onderzoek overtuigend heeft aangetoond dat ze dat stressvol vinden, veelal terwijl ze in veel te kleine dierentuinhokken of aquaria opgesloten zitten. Tijgers en leeuwen hebben ongeveer achttienduizend keer minder ruimte in de gemiddelde dierentuin dan ze in het wild zouden hebben, en ijsberen een miljoen keer minder. Al in 2008 toonden wetenschappers van de Universiteit van Bristol aan dat 50 procent van de Aziatische olifanten in de dierentuinen stereotiep, stressvol gedrag vertonen en allerlei gezondheidsproblemen hebben. Dat wéten we wel, maar ja – het is zo leuk voor de kinderen, zeggen we dan.

En dan zijn er nog de dieren aan wiens bestaan we liever niet denken, maar aan wiens lijden we indirect meebetalen door spullen en diensten af te nemen die door hen gedwongen ‘getest’ zijn: proefdieren. In 2017 werden er in Nederland 530.568 dierproeven uitgevoerd, zo meldt de Centrale Commissie Dierproeven. Regelmatig ging het om proeven die volgens dierenexperts ‘beangstigend of pijnlijk voor de dieren zijn’ – in bijna 90 procent van de gevallen hadden ze een dodelijke afloop.

Recht op rechten?

Argumenten om dierentuin-, proef- of bio-industrie-dieren meer rechten te geven of ze in elk geval minder te laten lijden, klinken regelmatig in het huidige publieke debat. In verschillende landen proberen advocaten, gesteund door een groeiend team van vrijwilligers, die rechten af te dwingen voor dieren die duidelijk en onnodig lijden. Heel af en toe lukt dat. Zoals in de Verenigde Staten waar in 2016 mensaap Cecilia, die door haar jarenlange opsluiting in een klein dierentuinhok depressief en ongezond was geworden, het ‘recht’ won op een beter verblijf. En in India sprak een rechter in 2011 het vonnis uit dat vogels ‘het recht hebben om te vliegen’ – een vogelhandelaar mocht zijn dieren niet langer in te krappe kooien tentoonstellen. Maar dat zijn individuele succesverhalen.

Stemmen die betuigen dat dergelijke dierenrechten standaard in de grondwet moeten worden opgenomen, zodat die rechten ook onze plofkippen of bio-industrievarkens kunnen beschermen, ketsen telkens weer af op een al veel ouder, filosofisch idee. Al vanaf de middeleeuwen betuigen invloedrijke denkers zoals Thomas van Aquino en Immanuel Kant dat de mens een subject is – een ‘ik’ met bewustzijn – en een dier een object – een ding. En hoewel we inmiddels weten dat sommige dieren veel slimmer, gevoeliger én zelfbewuster zijn dan we in hun tijd dachten, wordt de eeuwenoude overtuiging nog steeds gereflecteerd in de grondwet en in ons (legale) handelen, dat uitdraagt dat het dier bestaat voor de mens, en dus ook door ons mag worden gebruikt en behandeld zoals wij dat prettig, nodig of gewoon handig achten.

Het dier is en blijft een gebruiksvoorwerp, een bezit dat bestaat ten behoeve van de mens

Het dier is en blijft een gebruiksvoorwerp; een geliefd gebruiksvoorwerp weliswaar, maar toch vooral een bezit dat bestaat ten behoeve van de mens. Dat geldt overduidelijk voor boerderijdieren en proefdieren, en tot op zekere hoogte ook voor gezelschapsdieren, want ook die lijden regelmatig onder onze ‘liefde’.

In hondenfokkerijen komen bijvoorbeeld steeds vaker ernstige schedel- en snuitafwijkingen voor, zo meldt de beroepsorganisatie voor dierenartsen KNMvD. Dat komt vooral door de groeiende populariteit van onder meer de Franse buldog en de mopshond. Uit onderzoek van de Universiteit Utrecht blijkt dat deze doorgefokte hondenrassen vaker te maken hebben met pijnlijke en vervelende gezondheidsproblemen: uitpuilende ogen of het niet kunnen sluiten van de ogen, ademnood, continue hoofdpijn en oververhitting. Onze dierenliefde lijkt dus toe te nemen, maar doet dat op een wijze die inconsequent te noemen is, zeer selectief, en met name gericht op het gerief van de mens – niet op dat van het dier.

De bok Zeus is gered van een markt waar levende dieren werden verhandeld.Beeld: Janet Holmes

Van nutsdier tot gezinslid

De onlogische splitsing tussen de proefdierrat en de huiskat, en ook die tussen de paarden van de Oostvaardersplassen en de kiloknaller op ons bord kan worden verklaard door de fysieke en mentale afstand tussen mens en dier, die de afgelopen decennia enorm is afgenomen – althans, waar het sommige diersoorten betreft.

Voorheen waren alle dieren nutsdieren, die aan het eind van hun ‘productie’ geslacht werden. Dat gold niet alleen voor boerderijdieren, maar bijvoorbeeld ook voor honden en katten. ‘Honden waakten, trokken karren, hielpen bij de jacht en katten had men om muizen te vangen. Als ze dat niet meer goed deden, werden ze verzopen of afgemaakt’, vertelde hoogleraar Diergeneeskunde Peter Koolmees van de Universiteit Utrecht vorig jaar aan De Groene Amsterdammer. Tot die tijd leefden ze buiten op het erf en dus letterlijk op afstand van de mens: ze waren werknemer, geen gezinslid.

Dat begon te veranderen na de industrialisatie, toen de bevolkingsgroei exponentieel toenam en steeds meer mensen naar de stad trokken. De intensieve veehouderij ontstond, waarin dieren als koeien, varkens en kippen een productiefactor werden. Niet langer werden zij in private weilandjes of achtertuinen gefokt, gehouden en – uiteindelijk – geslacht door hun eigenaars; nu gebeurde dat steeds meer in grootschalige, gecentraliseerde panden, die ver buiten woonwijken werden gebouwd. We vervreemdden van productiedieren.

Onze liefde voor productiedieren is niet toe- of afgenomen. De wapens en andere middelen waarmee we ze beheersen, die zijn veranderd

Niet dat mensen vroeger zo dweepten met hun koe of varken als tegenwoordig wordt gedaan met zelfs maar een matig-populaire Instakat, maar de melkkoe werd toen nog niet op haar vijfde afgemaakt (zoals zeker de helft van de melkkoeien nu overkomt) omdat ze tegen die tijd al uitgemolken en daarmee ‘onproductief’ was. Ze hoefde tot die tijd ook nog niet jaarlijks een nieuw kalf te baren, om zo de vereiste melkproductie te halen die een melkveehouder nodig heeft om – gesteund door subsidies – te kunnen overleven in de huidige economie. Haar kalveren mochten langer bij haar blijven en zelf de melk opdrinken die ze na hun geboorte voor hen aanmaakte – nu worden kalfjes binnen een paar dagen of weken weggehaald en tappen wij de melk af, zodat de koe direct opnieuw kan worden bezwangerd.

Stiertjes waren geen ‘restproducten’ van de zuivelindustrie die werden afgemaakt (tegenwoordig de standaard, net als bij haantjes) maar mochten blijven leven, en aan het eind van een koeienleven hoefde de koe niet lang op transport naar een centraal gelegen slachthuis waar ze op gejaagde, ‘efficiënte’ maar meestal niet erg diervriendelijke wijze werd geslacht. Het gebeurde lokaal, door iemand die het dier had gekend en het waarschijnlijk zou opeten. Onze liefde voor productiedieren is dus niet toe- of afgenomen. Het zijn de wapens en andere middelen waarmee we ze beheersen, die zijn veranderd.

Kannibalen

Binnen de uitdijende woonwijken nam ondertussen niet alleen de welvaart toe, maar ook de eenzaamheid. De statistiek van de welvaartsgroei vanaf de jaren ’60 van de vorige eeuw gaat gelijk op met een snelle toename van het aantal huisdieren, volgens hoogleraar Koolmees. Eerst waren dat vooral honden, maar toen recenter de vergrijzing toenam en ook het aantal alleenstaanden, groeide het aantal katten en andere dieren die niet uitgelaten hoeven te worden. Zo veranderden bepaalde nutsdieren in gezelschapsdieren die een deel van onze emotionele en affectieve behoeften vervulden – en gezinsleden eet je niet op, dat zou kannibalistisch zijn! -, en raakten we tegelijkertijd steeds verder vervreemd van andere diersoorten.

Over dieren die buitenshuis rond bleven lopen, ontwikkelden we een niet-kloppend en geromantiseerd beeld. Over die dieren denken we volgens wetenschappers – waaronder bioloog Marc Bekoff – dat ze dommer en minder sociaal zijn, dan onze huistroeteldieren. Dat klopt niet. Neem de rat, ons meestgebruikte proefdier. Volgens onderzoek uit 2014 helpen zij vreemde ratten, ook als ze daarvoor zelf pijn moeten lijden, zichzelf in gevaar brengen of een beloning mislopen (meestal chocola, want daar zijn ze dol op). Krijgen ze die beloning alsnog, dan delen ze die vaak vrijwillig met soortgenootjes.

De rat is niet dommer of minder lief dan onze huishonden- en katten

De rat is dus niet dommer of minder lief dan onze huishonden- en katten: hoogstens minder bekend, en vooralsnog ook minder Instagrammable. Iets vergelijkbaars geldt voor varkens – eigenlijk een soort roze, kale honden, want ze zijn volgens tientallen studies zeker zo slim en even sociabel als onze geliefde huisdieren. Maar de tienduizenden die er per dag in trucks richting het slachthuis worden gereden, voelen voor ons niet als ‘gezinslid’, en we denken ook niet dat ze begrijpen wat wij voelen.

Wellicht ligt hierin een oplossing voor de verschillende dieren in ons midden: zorg dat je soort zo snel mogelijk erkend wordt als ‘gezelschap’ door het mensenzoogdier, laat je met zonnebrillen op en staartjuwelen om fotograferen en hoop dat je volgers je ‘schattig’ gaan vinden, dan heb je het meeste kans op een comfortabel leven dat zowel jou, alsook je mens dient.

‘Ooit, nog niet zo lang geleden, aten we dieren’

Veganisme is geen eitje, maar wiens schuld is dat?

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Verder lezen?

Rechtvaardige journalistiek verdient een rechtvaardige prijs.
Maak jij OneWorld mogelijk?

Word abonnee

  • Digitaal + magazine  —   8,00 / maand
  • Alleen digitaal  —   6,00 / maand
Heb je een waardebon? Klik hier om je code in te vullen

Factuurgegevens

Je bestelling

Product
Aantal
Totaal
Subtotaal in winkelwagen  0,00
Besteltotaal  0,00
  •  0,00 iDit is het bedrag dat automatisch van je rekening wordt afgeschreven.

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons