Onze ouders hebben een “don’t ask, don’t tell” beleid waar het mijn onderkomen betreft. De eerste regel over mijn kamer in het centrum: er is geen kamer in het centrum. Voor buren ben ik tijdelijk ergens anders gaan wonen om dichterbij mijn werk te zijn. Voor familie op bezoek ben ik gewoon even niet thuis. Deze halve leugens zijn smoesjes die mijn cultuur van mij eist. Voor mijn ouders zijn ze de enige realiteit die ze erkennen als verloren generatie in Nederland. Het leven dat mijn grootouders in Turkije leiden, wordt rustig voortgezet in Nederland. Het leven daar is vrij simpel en ingebed in sociale controle. Er is nauwelijks ruimte voor afwijking. Een enkeling valt uit de boot en daar hoor je dan van tijd tot tijd akelige verhalen over. Daar is geen ontkomen aan. In een stad als Amsterdam, met anonieme kamers in het anonieme centrum, is dat niet het geval.
Mijn zusje staat voor het eerst in mijn kamer en haar ogen worden steeds groter. “Ik wil ook uit huis wonen”, zegt ze. Haar vriendinnen knikken enthousiast mee. Als het aan mij ligt, gaat ze volgend jaar op kamers. Als het aan mij ligt, maakt ze niet dezelfde fouten als ik en leert ze al jong op eigen benen te staan. Als het aan mij ligt – maar het ligt niet aan mij. Het ligt aan haar en zij zal weten wanneer het tijd is. En wanneer ze het weet, heeft ze een zus die haar kan helpen. Ik zal haar helpen, want autonoom zijn is volgens mij een van de belangrijkste factoren voor zelfontwikkeling.
Met deze autonomie komt helaas ook verlies en onbegrip. Wie zichzelf wil tegenkomen, komt soms ook dierbaren tegen. Dierbaren die je zult teleurstellen. Ik kijk naar mijn ouders en ik zie dat ze deze ontwikkeling nauwelijks bewust hebben meegemaakt. Mijn moeder had deel kunnen uitmaken van de academische wereld. Ze had vloeiend Frans kunnen spreken, omdat ze van die taal hield. Ze had boeken kunnen schrijven. Maar het lag niet aan haar. Daarom verwijt ik haar niets. Ik heb haar teleurgesteld en langzaam maar zeker zullen de alibi’s veranderen in de verhalen der afwijkenden. Ik hoorde altijd al buiten de boot te vallen.